ECLI:NL:RBAMS:2021:3652

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
13 juli 2021
Zaaknummer
20/5044
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van WW-uitkering wegens te veel inkomsten uit werkzaamheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de terugvordering van een WW-uitkering. De eiser ontving een WW-uitkering, maar had daarnaast inkomsten uit werk. Het UWV herzag de uitkering van eiser op basis van de door de Belastingdienst verstrekte gegevens, waaruit bleek dat eiser in juni 2020 meer had verdiend dan hij had opgegeven. Het UWV vorderde een bedrag van € 624,33 terug, wat eiser betwistte. Eiser stelde dat hij in juni 2020 niet meer werkzaam was en overhandigde bewijsstukken van zijn voormalige werkgever.

De rechtbank beoordeelde of het UWV terecht de uitkering had herzien en het teveel ontvangen bedrag had teruggevorderd. De rechtbank oordeelde dat het UWV zich terecht had gebaseerd op de gegevens van de Belastingdienst en dat eiser niet had aangetoond dat deze gegevens onjuist waren. De rechtbank concludeerde dat de terugvordering rechtmatig was, omdat de WW-uitkering (gedeeltelijk) onverschuldigd was betaald. Eiser kreeg geen gelijk en het beroep werd ongegrond verklaard. Er was geen reden voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van de gegevens van de Belastingdienst in de beoordeling van WW-uitkeringen en de strikte toepassing van de wetgeving omtrent terugvordering van onterecht ontvangen uitkeringen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/5044

uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen

[eiser], te Amsterdam, eiser,

en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder,
(gemachtigde: [gemachtigde verweerder]).

Procesverloop

Met een besluit van 4 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiser op grond van de Werkloosheidswet (WW) herzien en een bedrag van
€ 624,33 teruggevorderd.
Met een besluit van 21 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op een zitting van 16 juni 2021. Eiser is verschenen en verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser ontvangt een WW-uitkering. Omdat eiser daarnaast inkomsten uit werk heeft, moet verweerder bij het bepalen van het maandelijkse uitkeringsrecht vaststellen hoeveel eiser heeft verdiend.
2. Aan het primaire besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser over de maand juni 2020 meer heeft verdiend dan hij zelf aan verweerder heeft doorgegeven. Verweerder baseert zich daarbij op de inkomsten van eiser zoals die door zijn werkgever aan de Belastingdienst zijn doorgegeven.
3. Verweerder heeft het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder legt aan het bestreden besluit ten grondslag dat op basis van de gegevens van de Belastingdienst, de loonaangifte zoals vermeld in Suwinet, blijkt dat eiser € 2.214,63 in juni heeft verdiend, terwijl eiser een bedrag van € 0,- aan inkomsten heeft opgegeven. Daarom heeft eiser
€ 624,33 te veel WW-uitkering ontvangen volgens verweerder. De uitkering van eiser over de maand juli is door verweerder verlaagd met € 624,33.
4. Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte met inkomsten over de maand juni 2020 gerekend, omdat hij niet meer werkzaam was in de maand juni 2020. Eiser heeft een loonspecificatie overgelegd over de periode 25 mei 2020 tot en met 31 mei 2020. Tevens heeft eiser een verklaring van zijn voormalige werkgever overgelegd die daarin verklaart dat eiser op 31 mei 2020 uit dienst is getreden. Hij heeft in week 22 voor het laatst uitbetaald gekregen en hij heeft in week 28 een eindafrekening uitbetaald gekregen. De eindafrekening vindt volgens de voormalige werkgever altijd zes weken na uitdiensttreding plaats.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder de uitkering van eiser over de maand juni 2020 terecht heeft herzien en terecht het teveel ontvangen bedrag heeft teruggevorderd.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij de berekening van het terug te vorderen bedrag is uitgegaan van de gegevens van de Belastingdienst zoals die blijken uit Suwinet. Deze informatie is bepalend voor de toerekening van het SV-loon aan een bepaald aangiftetijdvak. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] volgt dat het Uwv mag uitgaan van de gegevens zoals die zijn vastgelegd in de polisadministratie, tenzij eiser aantoont dat deze gegevens onjuist zijn. De rechtbank is niet gebleken dat verweerder bij het in mindering brengen van eisers inkomsten op de WW-uitkering is uitgegaan van een onjuist SV-loon.
7. Op grond van artikel 4:1, negende lid, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) wordt het inkomen over een aangiftetijdvak van vier weken geacht te zijn genoten in de kalendermaand waarin het aangiftetijdvak van vier weken eindigt. In het geval van eiser eindigt de vierwekenperiode op 14 juni 2020. Het inkomen wordt daarom geacht te zijn genoten in juni 2020. Verweerder heeft daarom de ontvangen WW-uitkering over de maand juni herzien en het te veel ontvangen bedrag teruggevorderd.
8. Indien dit echter leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat, bepaalt het Uwv het inkomen op een andere wijze, zo is ook in artikel 4:1 van het AIB bepaald. Het uitzonderingskarakter van deze bepaling brengt met zich dat dit restrictief moet worden uitgelegd. Dat het inkomen feitelijk in een andere maand is verdiend dan waarin het geacht wordt te zijn genoten, is onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van een kennelijk onredelijk resultaat. De rechtbank verwijst hiervoor naar de geschiedenis van de totstandkoming van voornoemd artikel 4:1, negende lid, van het AIB [2] . Daaruit blijkt dat de besluitgever deze bepaling heeft opgesteld om de uitvoering van de WW te vergemakkelijken. Op grond van deze bepaling kan het inkomen immers snel en zonder omrekening worden verrekend met de WW-uitkering over een kalendermaand. Dat die verrekening in voorkomende gevallen plaatsvindt met inkomen dat feitelijk in een andere maand is verdiend, heeft de besluitgever kennelijk onderkend en aanvaard.
9. Nu geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat niet op de juiste wijze uitvoering is gegeven aan dwingendrechtelijke voorschriften, en is komen vast te staan dat in de periode hier in geding de WW-uitkering (gedeeltelijk) onverschuldigd is betaald, was verweerder op grond van de wet [3] gehouden de te veel betaalde uitkering van eiser terug te vorderen. Dringende redenen op grond waarvan geheel dan wel gedeeltelijk van de herziening of terugvordering had kunnen worden afgezien zijn niet gesteld en ook niet gebleken.
Conclusie
10. De conclusie van de rechtbank is dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt geen gelijk. Er is daarom geen reden voor vergoeding van het griffierecht of de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B. Bosma, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2789, en van 16 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1531.
2.Staatsblad 2015, 43, blz. 20.
3.Artikel 36, eerste lid, van de WW.