8.3.Het oordeel van de rechtbank
8.3.1.De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
8.3.2.De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
8.3.3.Verdachte heeft op 12 april 2021 brandgesticht in zijn huurflat aan het [adres 2] in Amsterdam. De flat van verdachte is zwaar beschadigd. De andere bewoners van de flat waar verdachte woonde, hebben groot gevaar gelopen. Een van hen moest worden behandeld voor het inademen van rook. Brandstichting is uitermate gevaarlijk gedrag, mede door de potentiële onbeheersbaarheid en onberekenbaarheid van branden. Het had nog veel slechter kunnen aflopen als de brand niet tijdig was geblust.
8.3.4.Zoals de rechtbank hiervoor onder 7 heeft overwogen, rekent zij verdachte het bewezen verklaarde in sterk verminderde mate toe. De rechtbank neemt het verdachte dus wel kwalijk wat hij heeft gedaan maar houdt er ook rekening mee dat verdachte een einde aan zijn leven wilde maken, impulsief heeft gehandeld en vanuit zijn verstandelijke beperking in combinatie met zijn autismespectrumstoornis en depressieve stoornis maar beperkt in staat is stil te staan bij de gevaren van zijn gedrag voor anderen.
8.3.5.De rechtbank laat in het voordeel van verdachte meewegen dat hij een blanco strafblad heeft.
8.3.6.De rechtbank laat voorts meewegen dat zowel de psychiater als de psycholoog tot de conclusie is gekomen dat bij verdachte sprake is van een hoog risico op herhaling van een soortgelijk delict omdat de onderliggende stoornissen onveranderd aanwezig zijn en verdachte aangeeft geen spijt te hebben van het gebeurde. Belangrijkste risicofactoren voor herhaling van geweld zijn problemen met intieme en niet-intieme relaties, problemen met werk, de autismespectrumstoornis, de verstandelijke beperking, de depressieve stoornis, problemen met inzicht in deze stoornissen, affectieve, gedragsmatige en cognitieve instabiliteit, onvoldoende professionele ondersteuning en beperkte coping. De verwachting is dat verdachte goed zal gedijen op een plek waar hem een vaste structuur geboden wordt, waar hij dagbesteding heeft en waar hij niet vereenzaamt. De psychiater adviseert verdachte in een zorginstelling te plaatsen voor verstandelijk beperkten, gevolgd door beschermd wonen. De psycholoog komt tot hetzelfde advies. Volgens haar is het hierbij van belang dat de klinische behandeling plaatsvindt in een setting die gespecialiseerd is in de behandeling van mensen met een verstandelijke beperking en een autismespectrumstoornis. Daarnaast is het belangrijk dat verdachte maatschappelijk goed ingebed raakt en dit kan bewerkstelligd worden door middel van beschermd wonen. Binnen een beschermde woonvorm wordt er meer structuur en veiligheid geboden aan verdachte, is er meer toezicht op verdachte, kan hij met zijn hulpvragen terecht en heeft hij meer sociale contacten. Het is van belang dat de beschermde woonvorm wel gespecialiseerd is in de problematiek van verdachte.
8.3.7.Op de vraag in hoeverre een tbs met voorwaarden al dan niet tot de mogelijkheden zou behoren, heeft de psycholoog geantwoord dat zij dit wel in overweging heeft genomen, maar dat een tbs met voorwaarden niet nodig is omdat verdachte gemotiveerd is voor het beschreven behandeltraject, hij positief tegenover een plaatsing in een beschermde woonvorm staat, hij het verblijf in de gevangenis als onprettig ervaart, hij first offender is en hij niet zal terugkeren naar zijn woning (waar hij brand heeft gesticht). Een behandeling en (woon)begeleiding in het kader van bijzondere voorwaarden bieden bij een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf voldoende mogelijkheden om verdachte effectief te behandelen en voldoende waarborgen voor de maatschappelijke veiligheid. De psychiater heeft zich hierbij aangesloten.
8.3.8.De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 30 juni 2021 dat door C.S. Pruis, reclasseringswerker, over verdachte is opgemaakt. De reclassering adviseert een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden:
- meldplicht bij reclassering;
- opname in een zorginstelling;
- ambulante behandeling;
- begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
- dagbesteding.
8.3.9.In het rapport staat vermeld dat verdachte op de hoogte is van de inhoud daarvan en heeft aangegeven zijn medewerking te zullen verlenen aan het voorgestelde plan van aanpak. Verdachte heeft ter zitting beaamd dat hij hulp nodig heeft en dat hij wil meewerken.
8.3.10.Ter zitting heeft de deskundige van de reclassering verklaard dat verdachte terecht kan bij [naam kliniek] kliniek in Den Dolder, een forensische SGLVG-kliniek (SGLVG staat voor sterk gedragsgestoord licht verstandelijk gehandicapt). Het beveiligingsniveau van [naam kliniek] kliniek is gelijk aan dat van een forensisch psychiatrische afdeling. [naam kliniek] is onderdeel van [naam centrum], een gespecialiseerd centrum voor onderzoek, diagnostiek en behandeling van SGLVG-patiënten. Dit zijn mensen met een licht verstandelijke beperking of zwakbegaafd intelligentieniveau, bij wie ook sprake is van ernstige gedragsmatige stoornissen en/of psychiatrische aandoeningen. [naam kliniek] is het onderdeel van [naam centrum] dat zich richt op de behandeling en begeleiding van patiënten die in contact zijn gekomen met justitie en daarbij behandeling opgelegd hebben gekregen. De deskundige heeft opgemerkt dat de Divisie Individuele Zaken (DIZ) te kennen heeft gegeven dat er niet eerder dan 1 november 2021 een plek is voor verdachte bij [naam kliniek] en het zelfs nog de vraag is of er dan wel plaats is voor verdachte. Als dat laatste het geval is dan zal er een overbruggingsplek voor verdachte worden gezocht. De deskundige heeft benadrukt dat de klinische opname wel moet aansluiten op de detentie van verdachte. Zij heeft verder opgemerkt dat verdachte veel hulp en begeleiding nodig heeft en dat die op de plek waar verdachte nu zit (PPC) niet voldoende kan worden geboden, omdat het PPC nu eenmaal niet een kliniek is waar uitgebreid wordt behandeld en bejegend op het niveau dat verdachte nodig heeft.
8.3.11.De rechtbank kan zich vinden in de conclusies van de deskundigen en maakt die tot de hare. Zij zal ook de adviezen volgen.
8.3.12.De rechtbank vindt alles afwegend een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk en met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
8.3.13.De rechtbank legt een lagere gevangenisstraf op dan door de officier van justitie is gevorderd vanwege de sterk verminderde toerekenbaarheid van verdachte. De rechtbank vindt het belangrijk om een signaal te geven dat brandstichting niet de manier is om aandacht te vragen voor problematiek of om een klinische opname te bewerkstelligen. De rechtbank vindt dat die boodschap in dit geval ook met een gevangenisstraf van achttien maanden voldoende tot uiting komt. De rechtbank legt een groot gedeelte van de straf, te weten tien maanden, op in voorwaardelijke vorm, in de hoop dat verdachte direct na afloop van het onvoorwaardelijke gedeelte van de straf kan worden opgenomen in [naam kliniek], waar verdachte op hem toegesneden hulp en begeleiding kan krijgen. Na afloop van de klinische behandeling zal verdachte in het kader van de bijzondere voorwaarden moeten meewerken aan ambulante behandeling en begeleiding, zoals door de reclassering is geadviseerd. De proeftijd wordt gesteld op drie jaar zodat er voldoende tijd is om verdachte te begeleiden.
8.3.14.Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten brandstichting terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is (artikel 157 onder 2° van het Wetboek van Strafrecht). Gelet op de inhoud van de rapporten van de psychiater en de psycholoog, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Beide deskundigen komen immers tot de conclusie dat het risico op herhaling hoog is. Ook de reclassering acht op basis van haar professionele oordeel de kans op recidive hoog omdat de onderliggende stoornissen die verdachte heeft nog steeds aanwezig zijn en er eerst intensieve behandeling ingezet dient te worden om de kans op recidive te doen afnemen. De rechtbank zal daarom bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.