10.2.De rechtbank ziet in dit concrete geval aanleiding om van het boetestelsel af te wijken en overweegt hiertoe het volgende. De rol van eiser die is komen vast te staan bij de begane overtreding is dat hij de huurovereenkomst heeft ondertekend, en vervolgens de sleutels van de woningen in de huurovereenkomst aan een derde heeft gegeven. Dat zijn de enige vaststaande feitelijke handelingen van eiser die hebben geleid tot de overtreding. Alhoewel het formeel om twee appartementen gaat en de rechtbank op zichzelf kan volgen dat verweerder om die reden twee boetes kan opleggen, gaat het de rechtbank – gelet op de enkele handelingen die eiser heeft verricht, namelijk het ondertekenen van één huurovereenkomst en het afstaan van sleutels – te ver om hem in dit geval twee boetes op te leggen. Er is immers niet komen vast te staan dat eiser bij de vakantieverhuur een (actieve) rol vervulde, door bijvoorbeeld de woningen te adverteren, toeristen te contacteren, boekingen af te handelen of toeristen binnen te laten in de woningen. Evenmin is komen vast te staan dat eiser enig financieel voordeel heeft gehad van de toeristische verhuur. Dit blijkt in elk geval niet uit de door eiser overgelegde bankafschriften. Dat eiser een lening aan het afbetalen is, is voor de rechtbank verder een aanwijzing dat zijn voordeel bij de illegale constructie beperkt is geweest. Bovendien heeft eiser een maandelijks netto-inkomen van rond de € 1.500,-. De afbetaling van de (dubbele) boete zoals door verweerder beoogd, zou in dit geval disproportionele gevolgen hebben. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat de eigenaren ook een boete hebben gekregen, waarmee een belangrijke prikkel voor beëindiging van de illegale situatie is gegeven. Tot slot lopen er volgens eiser nog civiele procedures, waarin er mogelijk nog kosten verhaald worden op eiser. Gezien deze feiten en omstandigheden, acht de rechtbank de opgelegde boete van in totaal € 41.000,- (2 x € 20.500,-) in dit geval onevenredig. De rechtbank ziet dan ook aanleiding de boete te matigen tot éénmaal het boetebedrag van € 20.500,-. De beroepsgrond slaagt.
11. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikel 5:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank ziet aanleiding het primaire besluit te herroepen en de boete met toepassing van artikel 8:72a van de Awb vast te stellen op het bedrag van € 20.500,-. De rechtbank bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast. De proceskosten stelt de rechtbank dan ook vast op € 2.136,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
14. De rechtbank realiseert zich dat eiser momenteel ook een boete van € 20.500,- niet zal kunnen betalen. Dit is echter geen reden geheel af te zien van boeteoplegging. Eiser kan verweerder verzoeken een betalingsregeling te treffen, waarbij rekening wordt gehouden met zijn financiële draagkracht.