4.2.1.Valse facturen (feit 4)
De rechtbank vindt van vier van de vijf facturen op de beschuldiging bewezen dat verdachte die facturen samen met een ander/anderen vals heeft opgemaakt. Voor het vals opmaken van de vijfde factuur wordt verdachte vrijgesproken.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 15 november 2007 is een ingestuurde factuur van [verdachte] aan Tilburg University van 12.500 euro voor betaling door de universiteit ondertekend. Op de factuur staan na de naam van [verdachte] de letters MBA.Op 20 november 2008 is een factuur van [medeverdachte 3] aan Tilburg University van 18.750 euro voor akkoord door de universiteit ondertekend.
Op 13 augustus 2012 is een factuur van [bedrijf medeverdachte 3] aan Tilburg University van 29.750 euro door de universiteit ontvangen.
Op 18 februari 2013 is een factuur van [bedrijf medeverdachte 3] aan Tilburg University van 42.350 euro door de universiteit ontvangen.
De handtekening op de factuur van 20 november 2008 is van [medeverdachte 3] .[verdachte] heeft de werkzaamheden op de factuur verricht. [medeverdachte 3] heeft zelf nooit voor Tilburg University gewerkt, ook niet vanuit zijn bedrijf [bedrijf medeverdachte 3] . Op verzoek van [verdachte] en [medeverdachte 1] heeft hij facturen ondertekend.[verdachte] heeft geen MBA-titel, de vermelding daarvan op de facturen is niet juist. [medeverdachte 3] heeft geen werkzaamheden voor de universiteit verricht. [verdachte] heeft de facturen waar MBA op staat op instructie van [medeverdachte 1] opgemaakt.[medeverdachte 1] heeft tegen [verdachte] gezegd dat zij op de factuur MBA achter haar naam moest zetten, terwijl hij wist dat zij die titel (in kleine letters) niet had.[medeverdachte 1] gaf bedragen en omschrijvingen van de facturen aan [verdachte] door, zij maakte vervolgens de facturen op en [medeverdachte 1] stuurde ze door naar de financiële afdeling van Tilburg University.
Ondersteunende werkzaamheden (deels) niet verricht?
In de beschuldiging staat dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het opmaken van valse facturen. De valsheid van de facturen zou er volgens de beschuldiging onder andere uit bestaan dat gefactureerd is voor werkzaamheden die niet of maar deels hebben plaatsgevonden. De rechtbank kan dat op basis van het dossier niet vaststellen. Er zijn aanknopingspunten in het dossier, zo heeft ook de officier van justitie erkend, dat zowel [verdachte] als [medeverdachte 2] daadwerkelijk ondersteunende werkzaamheden voor [medeverdachte 1] hebben verricht. Uit het dossier blijkt niet hoeveel door wie en aan welke dissertatie is gewerkt en ook niet wat daar de afspraken over waren. Het is dan ook niet vast te stellen dat maar een deel van de (afgesproken) werkzaamheden is uitgevoerd, of dat er voor een bepaalde factuur helemaal niet is gewerkt. Dat het vaste bedrag dat per dissertatie in rekening wordt gebracht hoog voorkomt, maakt dit niet anders. Dit deel van de beschuldiging kan daarom niet worden bewezen. Omdat dit de enige valsheid is die in de beschuldiging staat voor DOC-028 (vijfde streepje op de tenlastelegging) wordt verdachte voor het vals opmaken van deze factuur vrijgesproken.
In de beschuldiging staan bij de andere facturen per factuur een aantal andere omstandigheden op grond waarvan ze vals zouden zijn. De rechtbank bespreekt die omstandigheden hieronder per factuur.
DOC-062; titel MBA staat op de factuur
Op de beschuldiging staat bij deze factuur dat door “MBA” achter de naam van [verdachte] op de factuur te zetten de schijn is gewekt dat [verdachte] over de kwaliteiten beschikte om de werkzaamheden op de factuur te kunnen uitvoeren, terwijl zij die titel nooit heeft behaald. De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat [verdachte] op initiatief van [medeverdachte 1] MBA achter haar naam heeft gezet terwijl zij en [medeverdachte 1] wisten dat zij geen MBA-titel heeft. De rechtbank vindt dit een valsheid, omdat daardoor in strijd met de waarheid de indruk wordt gewekt dat [verdachte] een MBA zou hebben afgerond. Dat de titel in hoofdletters niet beschermd zou zijn doet niet af aan de valse indruk die daarmee wordt gewekt. Het wel of niet hebben van een MBA kan relevant zijn in het kader van de werkzaamheden waarvoor gefactureerd werd, waardoor de valse vermelding de factuur vals maakt. [verdachte] heeft door, op initiatief van [medeverdachte 1] MBA achter haar naam op de factuur te zetten, terwijl zij beiden wisten dat zij die titel niet had, samen met [medeverdachte 1] de factuur vals opgemaakt. Verdachte wordt dus veroordeeld voor het medeplegen van het opmaken van de valse factuur.
DOC-043, DOC-072 en DOC-076, tenaamstelling
Op de beschuldiging staat bij deze facturen dat de facturen op naam zijn gesteld van [medeverdachte 3] of [bedrijf medeverdachte 3] , het bedrijf van [medeverdachte 3] , terwijl hij geen werkzaamheden heeft verricht. De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat [medeverdachte 3] geen werkzaamheden voor Tilburg University heeft verricht. Door zijn naam en/of de naam van zijn bedrijf op de factuur op te nemen wordt, in strijd met de waarheid, de indruk gewekt dat die werkzaamheden door hem of zijn bedrijf zijn uitgevoerd. De factuur is op dat punt dus vals. Omdat verdachte de facturen op instructie van [medeverdachte 1] opmaakte, hebben zij samen de valse facturen opgemaakt. Voor DOC-043 geldt dat verdachte daarin ook heeft samengewerkt met [medeverdachte 3] , omdat hij op hun beider verzoek zijn handtekening onder die valse factuur heeft gezet.
Bewijsbestemming
Valsheid in geschrift kan alleen bewezen worden als het gaat om een document dat bestemd is om tot bewijs te dienen. Een factuur is naar zijn aard bedoeld om te bewijzen dat degene die factureert, in dit geval diensten heeft geleverd en recht heeft op betaling daarvoor. Daarmee is de bewijsbestemming gegeven.
4.2.2.Oplichting (feit 5)
Verdachte wordt vrijgesproken van oplichting van Tilburg University, omdat de rechtbank niet bewezen vindt dat Tilburg University de facturen (mede) heeft betaald doordat daar een verkeerde naam op stond.
Niet elke vorm van bedrog of wat in het normale spraakgebruik oplichting genoemd wordt valt ook onder het juridische begrip oplichting. Daarvoor is onder andere vereist dat de verdachte een oplichtingsmiddel gebruikt (in dit geval bijvoorbeeld valse facturen)
waardoorde ander wordt bewogen tot, in dit geval, het betalen van geld. Om dat verband tussen het oplichtingsmiddel en het ‘bewegen tot’ te kunnen bewijzen moet aannemelijk zijn dat in dit geval Tilburg University mede onder invloed van de door verdachte in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot betaling.
De officier van justitie heeft op de zitting diverse omstandigheden naar voren gebracht die een rol zouden hebben gespeeld bij de oplichting van Tilburg University, waaronder de positie van [medeverdachte 1] bij Tilburg University, zijn financiële vrijheid en het verzwijgen van de familierelaties met de medeverdachten. Die omstandigheden en gedragingen staan niet in de beschuldiging. De rechtbank is gebonden aan die beschuldiging (de tenlastelegging) en beoordeelt dus alleen op grond daarvan of tot een veroordeling voor oplichting kan worden gekomen.
De beschuldiging luidt dat Tilburg University door deze gedragingen is bewogen tot afgifte van geldbedragen:
Op facturen te vermelden dat de geldbedragen moesten worden overgemaakt naar het rekeningnummer van [medeverdachte 3] en door facturen op naam te stellen van [medeverdachte 3] of zijn eenmanszaak [bedrijf medeverdachte 3] . Daarmee is de schijn gewekt dat [medeverdachte 3] ondersteunende werkzaamheden voor de proefschriften heeft verricht, terwijl [medeverdachte 3] in werkelijkheid nooit werkzaamheden voor Tilburg University heeft verricht.
Op facturen te vermelden dat ondersteunende werkzaamheden zijn verricht, terwijl die werkzaamheden niet of slecht deels zijn uitgevoerd.
De rechtbank heeft hiervoor in paragraaf 4.2.1. geoordeeld dat niet kan worden vastgesteld dat de werkzaamheden niet of slecht deels zijn uitgevoerd. Het tweede streepje kan dus niet worden bewezen.
De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat een verkeerde naam op facturen stond; de naam van [medeverdachte 3] of [bedrijf medeverdachte 3] , terwijl de werkzaamheden werden verricht door [verdachte] . De rechtbank moet daarom beoordelen of Tilburg University mede daardoor is bewogen tot afgifte van geld. Anders gezegd, het vermelden van een andere naam (en diens rekeningnummer) dan de uitvoerende moet van doorslaggevende betekenis zijn geweest om tot betaling over te gaan.
De rechtbank vindt het niet aannemelijk dat Tilburg University mede door de verkeerde voorstelling van zaken op de facturen is overgegaan tot betaling. [verdachte] heeft namelijk nog andere facturen aan Tilburg University gestuurd waarop wel haar eigen naam stond. In die gevallen is Tilburg University ook overgegaan tot betaling. In het dossier zitten ook betaalopdrachten van Tilburg University waar de naam van [verdachte] op staat, terwijl de daaraan gekoppelde facturen op naam stonden van [medeverdachte 3] . Ook deze facturen zijn betaald. Daaruit maakt de rechtbank op dat de naam op de factuur kennelijk geen doorslaggevende invloed heeft gehad op het betalen van die factuur. De rechtbank vindt dus dat Tilburg University niet door de in de beschuldiging opgenomen gedragingen is bewogen tot afgifte van geld.