In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de oplegging van een boete. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. N. Velthorst, had bezwaar gemaakt tegen een boete van € 530,- die hem was opgelegd wegens het niet correct doorgeven van gewerkte uren tijdens zijn WW-uitkering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de boete was opgelegd naar aanleiding van een herziening van de WW-uitkering van eiser, waarbij werd vastgesteld dat hij te veel had ontvangen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het UWV, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, omdat eiser zijn informatieplicht had geschonden. Eiser had niet tijdig gereageerd op verzoeken om informatie over zijn gewerkte uren, ondanks eerdere telefonische contacten met het UWV. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om de boete te matigen, ook al was de redelijke termijn van de procedure overschreden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de opgelegde boete in stand blijft.