ECLI:NL:RBAMS:2021:4214

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
13 augustus 2021
Zaaknummer
13/751276-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een Europees aanhoudingsbevel door de Rechtbank Amsterdam met betrekking tot detentieomstandigheden in België

Op 10 juni 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen. De vordering, ingediend door de officier van justitie, dateert van 19 maart 2021 en betreft de opgeëiste persoon, geboren in België in 1974, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de betrokkenheid bij de strafbare feiten onderzocht. De verdediging voerde aan dat de stukken ongenoegzaam waren en dat de overlevering geweigerd moest worden vanwege de detentieomstandigheden in België, die volgens hen in strijd zijn met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het EAB voldoende informatie bevatte over de strafbare feiten en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging verworpen, waarbij zij opmerkte dat er geen objectieve en actuele gegevens waren die de zorgen over de detentieomstandigheden in België onderbouwden. De rechtbank concludeerde dat er geen reëel gevaar bestond voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon na overlevering aan België. De overlevering werd uiteindelijk toegestaan, omdat aan de eisen van de Overleveringswet was voldaan en er geen weigeringsgronden waren.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de detentieomstandigheden in het licht van de Europese wetgeving en de rechten van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de beslissing genomen in het kader van de internationale rechtsbijstand en de samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751276-21
RK-nummer: 21/1517
Datum uitspraak: 10 juni 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 maart 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 maart 2021 door
de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen(België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (België) op [geboortedag] 1974
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [locatie te plaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 27 mei 2021. De opgeëiste persoon heeft bij verklaring van 6 mei 2021 afstand gedaan van haar recht om bij de behandeling van haar zaak aanwezig te zijn. De officier van justitie, mr. N.R. Bakkenes, en de gemachtigde raadsman, mr. T. Scheffer, advocaat te Amsterdam, waren bij de zitting aanwezig.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Belgische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een op 18 maart 2021 bij verstek afgeleverd arrestatiebevel door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen, met referentie OR Paul van Santvliet 2021/047.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Genoegzaamheid van de stukken

Standpunt verdediging
De raadsman heeft aan de hand van zijn ter terechtzitting overgelegde pleitnota aangevoerd dat de stukken ongenoegzaam zijn zodat de overlevering dient te worden geweigerd. Immers blijkt uit de feitomschrijving van de feiten onvoldoende de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten.
Standpunt Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de stukken genoegzaam zijn.
De pleegperiode is vermeld en het XTC-laboratorium is aangetroffen in het huis waar de opgeëiste persoon woonde.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt als volgt. Het EAB dient gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Zo dient het EAB een beschrijving van de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd te bevatten, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Uit het EAB onder e), gelezen in combinatie met de e-mail van 19 april 2021 van de Belgische autoriteit, blijkt dat de opgeëiste persoon wordt verweten dat zij samen met in elk geval haar echtgenoot [persoon] in de periode van 1 januari 2020 tot en met 18 maart 2021 te [plaats] (België) een XTC-laboratorium van grote omvang heeft gerund in het huis waar zij woonden en daarnaast zouden zij hebben gehandeld in XTC. De grootte van het aangetroffen XTC-laboratorium kan een aanwijzing zijn dat sprake is van een groter crimineel verband omdat zowel de aanlevering van de mogelijke precursoren als de aflevering van de afgewerkte producten waarschijnlijk op grote schaal hebben plaatsgevonden.
De rechtbank is gelet op het voorgaande, met de officier van justitie, van oordeel dat het EAB een genoegzame omschrijving van de strafbare feiten bevat, alsmede van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij deze feiten.
Het is hierdoor voor de opgeëiste persoon voldoende duidelijk waarvoor haar overlevering wordt verzocht. De omschrijving van de feiten is ook zodanig dat het voor de rechtbank mogelijk is te onderzoeken of aan alle voorwaarden voor de overlevering is voldaan en de naleving van het specialiteitsbeginsel kan worden gewaarborgd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat sprake is van een strafrechtelijk onderzoek dat kennelijk nog niet is afgerond. De omschrijving van de feiten in het EAB voldoet aan de eisen gesteld in
artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e van de OLW en is daarmee genoegzaam.
De rechtbank verwerpt het door de verdediging gevoerde verweer.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:
1. Deelname aan een criminele organisatie
5. Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op de feiten naar Belgische recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.Artikel 11 OLW

Standpunt verdediging
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat de overlevering dient te worden geweigerd nu de opgeëiste persoon na overlevering aan België gelet op de detentieomstandigheden het risico loopt op schending van het bepaalde in artikel 4 Handvest. Hij voert hiertoe het volgende aan.
Bij uitspraak van 16 maart 2021 van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) in de zaak Pîrjoleanu/België, no 26404/18 is de Belgische Staat opnieuw veroordeeld wegens de onmenselijke en vernederende behandeling van een gedetineerde. De uitspraak Pîrjoleanu gaat weliswaar over het jaar 2018 maar er is sprake van structurele gebreken. Dit volgt uit eerdere soortgelijke veroordelingen van België (onder andere de zaken Sylla en Nollomont, 37768/13 en 36467/14 van 16 mei 2017 en Clasens, 26564/16, van 28 mei 2019).
Uit een krantenartikel van De Standaard van 22 maart 2021 blijkt dat er in maart van dit jaar nog sprake was van 148 gedetineerden die op een matras moesten slapen.
Gezien de recente uitspraak van het EHRM over de detentieomstandigheden in 2018, de eerdere weigering door de rechtbank van overlevering naar België wegens de cipiersstakingen en voornoemde eerdere veroordelingen van België door het EHRM kan gesproken worden over structurele gebreken.
Ten slotte hecht de verdediging geen waarde aan de mondelinge garantie dat de opgeëiste persoon in België in een mono-cel zal worden geplaatst omdat deze garantie zich niet in het dossier bevindt en er een geval bekend is waar een aan België overgeleverde opgeëiste persoon alsnog bij een andere gedetineerde in de cel werd geplaatst.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de detentieomstandigheden in België geen reden vormen om de overlevering te weigeren. De advocaat heeft geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens naar voren gebracht waaruit anders blijkt. Vorig jaar is schriftelijk door de Belgische autoriteit de garantie gegeven dat personen die vanuit Nederland worden overgeleverd aan de rechtbank in Antwerpen in een mono-cel worden geplaatst. Het IRC heeft over deze algemene garantie contact opgenomen met de Belgische autoriteit. Toegezegd is dat deze garantie geldt voor heel België en voor alle personen die Nederland in de toekomst aan België overlevert, dus ook de opgeëiste persoon.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank merkt op dat de Overleveringswet op onderdelen is gewijzigd en dat deze
Herimplementatiewet op 1 april 2021 in werking is getreden. Met deze inwerkingtreding is ook artikel 11 OLW gewijzigd. Het eerste lid van dit artikel luidt nu als volgt:
Aan een Europees aanhoudingsbevel wordt geen gevolg gegeven in gevallen, waarin naar het oordeel van de rechtbank zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden.
Volgens vaste rechtspraak van deze rechtbank bestaat er geen algemeen reëel gevaar dat personen die in België zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld.
De door de verdediging geuite zorgen zijn gebaseerd op enkele berichten in de media of hebben betrekking op gebeurtenissen van enige tijd geleden. Dat zijn geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden in België op dit moment. Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, geeft in het licht van het bepaalde in artikel 11 OLW geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Evenmin geeft het aanleiding voor nader onderzoek naar de omstandigheden in Belgische detentie-instellingen.
De rechtbank heeft onvoldoende grond voor de conclusie dat voor de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar bestaat dat haar door het Handvest gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden. De detentieomstandigheden vormen dan ook geen beletsel voor het toestaan van de overlevering aan België. De weigeringsgrond van artikel 11 OLW is niet van toepassing. Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank gaat ervan uit dat de door de officier van justitie ter zitting genoemde garantie dat de opgeëiste persoon na haar overlevering aan België zal worden geplaatst in een mono-cel wordt nageleefd.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen(België).
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. N.M. van Waterschoot en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 juni 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.