Op 10 juni 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van Eerste Aanleg Antwerpen. De vordering, ingediend door de officier van justitie, dateert van 19 maart 2021 en betreft de opgeëiste persoon, geboren in België in 1974, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland gedetineerd is. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de betrokkenheid bij de strafbare feiten onderzocht. De verdediging voerde aan dat de stukken ongenoegzaam waren en dat de overlevering geweigerd moest worden vanwege de detentieomstandigheden in België, die volgens hen in strijd zijn met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het EAB voldoende informatie bevatte over de strafbare feiten en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging verworpen, waarbij zij opmerkte dat er geen objectieve en actuele gegevens waren die de zorgen over de detentieomstandigheden in België onderbouwden. De rechtbank concludeerde dat er geen reëel gevaar bestond voor schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon na overlevering aan België. De overlevering werd uiteindelijk toegestaan, omdat aan de eisen van de Overleveringswet was voldaan en er geen weigeringsgronden waren.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de detentieomstandigheden in het licht van de Europese wetgeving en de rechten van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de beslissing genomen in het kader van de internationale rechtsbijstand en de samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie.