ECLI:NL:RBAMS:2021:4221

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juni 2021
Publicatiedatum
13 augustus 2021
Zaaknummer
13/752167-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees Aanhoudingsbevel ter vervolging door Griekenland met onschuldverweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 juni 2021 een tussenuitspraak gedaan in het kader van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door Griekenland was uitgevaardigd. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 31 december 2020, met betrekking tot een persoon die verdacht wordt van betrokkenheid bij een woningoverval in Chalkida, Griekenland, waarbij een slachtoffer is overleden. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en het onderzoek ter zitting is in verschillende fases behandeld, waarbij de verdediging en de officier van justitie hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft in eerdere zittingen de overleveringsdetentie niet geschorst, verwijzend naar het vluchtgevaar van de opgeëiste persoon. Tijdens de zitting op 2 maart 2021 werd de vordering behandeld, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en het onderzoek heropend om nadere informatie van de Griekse autoriteiten te verkrijgen. In de tussenuitspraak van 16 maart 2021 werd vastgesteld dat er geen rechtsmiddel openstaat tegen de beslissing van de Griekse officier van justitie om een EAB uit te vaardigen. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de opgeëiste persoon zijn onschuld heeft aangetoond, omdat hij op het moment van de vermeende feiten in Nederland was. De rechtbank heeft het onderzoek heropend om de Griekse autoriteiten te vragen naar de gevolgen van dit oordeel voor de overlevering.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752167-20
RK nummer: 21/558
Datum uitspraak: 10 juni 2021
TUSSEN
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 31 december 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 december 2020 door
the Prosecutors Office at the Appeal Court of Evia(Griekenland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Syrië) op [geboortedag 1] 1974,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
gedetineerd in het Justitieel Complex [locatie te plaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 2 maart 2021
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 2 maart 2021. Het verhoor heeft - via telehoren - plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. F.S. Baardman, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Arabische (Syrische) taal. Het onderzoek ter zitting is gesloten.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd, omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft de overleveringsdetentie niet geschorst, onder verwijzing naar de beslissing van het Gerechtshof Amsterdam van 5 maart 2019 (ECLI:NL:GHAMS:2019:729), waarin is geoordeeld dat het mogelijk is om iemand langer dan 90 dagen gedetineerd te houden in een geval, zoals het onderhavige, waarin sprake is van een zeer groot vluchtgevaar dat niet tot adequate proporties kan worden teruggebracht door het stellen van schorsingsvoorwaarden.
Tussenuitspraak 16 maart 2021
Het onderzoek ter zitting is heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om nadere informatie op te vragen over de Griekse uitvaardigende autoriteit.
Zitting 27 mei 2021
Het onderzoek ter zitting is met toestemming van de officier van justitie en de opgeëiste persoon hervat in de stand van het onderzoek ten tijde van de tussenuitspraak. Het verhoor heeft via een videoverbinding plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw,
mr. F.S. Baardman, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Arabische (Syrische) taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Syrische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel no. 12/20-11-2020 van de rechtbank in Chalkida.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Grieks recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Uitvaardigende justitiële autoriteit

4.1.
Tussenuitspraak
In de tussenuitspraak van 16 maart 2021 [1] heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting heropend onder gelijktijdige schorsing daarvan, om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de volgende vraag aan de Griekse justitiële autoriteit voor te leggen:
Gelden er in Griekenland wettelijke procedureregels die bepalen dat, nu geen beroep kan worden ingesteld tegen een beslissing van de officier van justitie om een EAB uit te vaardigen, de voorwaarden voor het uitvaardigen van dit EAB, en met name de evenredigheid ervan, door een rechter worden getoetst?”
4.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het OM niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Hiertoe is verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank van 23 februari 2021 [2] , waarin is geoordeeld dat uit de in die zaak verstrekte informatie niet is gebleken dat de Griekse rechter de evenredigheid van een EAB toetst terwijl dit noodzakelijk is nu Griekse EAB’s door een officier van justitie worden uitgevaardigd en hiertegen geen rechtsmiddel openstaat.
De verdediging heeft aangevoerd dat uit de informatie in de onderhavige zaak van 26 februari 2021 niet kan worden opgemaakt of deze informatie van een onafhankelijke rechter afkomstig is; er kan geen genoegen worden genomen met informatie van de Griekse officier van justitie die aangeeft dat het door hem uitgevaardigde EAB proportioneel is.
De brieven en de e-mails van de Griekse autoriteit die na de zitting van 2 maart 2021 zijn ontvangen geven geen helderheid of de hiervoor genoemde wettelijke procedureregels in Griekenland aanwezig zijn.
In deze zaak is onvoldoende komen vast te staan dat er een individuele toets van de evenredigheid door een rechter heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat het EAB niet voldoet aan de door het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) [3] gestelde eisen.
4.3.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat zij ontvankelijk is en voert hiertoe het volgende aan.
Het EAB is uitgevaardigd door een officier van justitie die onafhankelijk is en onderdeel uitmaakt van de rechtsbedeling in Griekenland.
Uit de aanvullende informatie blijkt dat de onderzoeksrechter de advocaat-generaal heeft verzocht om het EAB uit te vaardigen en dat de rechterlijke toets van proportionaliteit in deze zaak heeft plaatsgevonden door de onderzoeksrechter nog vóórdat het EAB is uitgevaardigd.
De Griekse autoriteit geeft bovendien aan dat zij voor deze rechterlijke proportionaliteitstoets een basis hebben in hun nationale wetgeving en het is niet aan de Nederlandse rechter om die nationale wetgeving te toetsen.
Dit alles maakt dat voldaan is aan de in artikel 6 van het Kaderbesluit EAB gestelde eisen aan de uitvaardigende rechterlijke autoriteit.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van de aanvullende e-mail- en briefwisseling tussen het Nederlandse Openbaar Ministerie en de Griekse autoriteit.
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak van 16 maart 2021 al vastgesteld dat het Griekse Openbaar Ministerie als uitvaardigende rechterlijke autoriteit kan worden aangemerkt in de zin van artikel 6, eerste lid, Kaderbesluit EAB en dus als uitvaardigende justitiële autoriteit in de zin van de OLW. Ook heeft de rechtbank in de tussenuitspraak al vastgesteld dat er in Griekenland geen rechtsmiddel openstaat tegen de beslissing van de officier van justitie om een EAB uit te vaardigen.
Aan de rechtbank ligt nu ter beoordeling voor of volgens de Griekse regelgeving de voorwaarden voor het uitvaardigen van dit EAB, en met name de evenredigheid ervan, aan rechterlijke toetsing kunnen worden onderworpen.
In de brief van 4 december 2020 van
the Investigator Aikaterini Valsamidi, Judge of First Instance, the 2nd Department of Misdemeanors of Chalkida, staat onder meer het volgende vermeld:
“ (..)
the respective arrest warrants numbered 12/2020 and 13/2020 were issued by
me the 2nd Regular Investigator of Chalkida, for the reasons detailed in them, against the accused: A) (sur.) [opgeëiste persoon], born on [geboortedag 2]1974 in Syria, of unknown residence,
(..)
These arrest warrants remain unenforced, given that, as it emerged from the main investigation so far, the above defendants have not been located in Greece, and may have moved to their country of origin, or are located elsewhere in Europe or on another continent.
Following these, we consider that the conditions for the issuance of European-International Arrest Warrants against the above-mentioned foreign defendants are met.”
In de brief van 21 april 2021 van
The Director of the Public Prosecutor's Office of Appeals of Euboea,staat onder meer het volgende
:
“The Investigative Judge, on the basis of the Proportionality Principle provided for in Article 25 of the Constitution, decides whether the issuance of a European Arrest Warrant is necessary, and addresses the competent Prosecutor of Appeals, who is another Independent Judicial Authority, so that the European Arrest Warrant is issued - which the Appellate Prosecutor issues based on the National Arrest Warrant, and if he too deems the extradition necessary and appropriate.”
De rechtbank is van oordeel dat uit de brief van 21 april 2021 genoegzaam blijkt dat de Griekse onderzoeksrechter op basis van artikel 25 van de Griekse grondwet toetst of het noodzakelijk en proportioneel is om een EAB uit te vaardigen.
Verder blijkt uit de brief van 4 december 2020 voldoende duidelijk dat de rechter in deze zaak de voorwaarden voor het uitvaardigen van een EAB vóór de uitvaardiging daarvan daadwerkelijk heeft getoetst.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat voldaan is aan het criterium van “effectieve rechterlijke bescherming”.
De rechtbank is gelet op al het voorgaande van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vordering.

5.Onschuldverweer en heropening van het onderzoek

5.1
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw voert primair aan dat de overlevering dient te worden geweigerd aangezien de opgeëiste persoon op grond van het door het COA verstrekte overzicht van zijn meldplicht bij het asielzoekerscentrum Almere (AZC) en de overige aangeleverde stukken onverwijld zijn onschuld heeft aangetoond. Subsidiair verzoekt zij de behandeling van de zaak aan te houden om de verklaring van de medeverdachte te laten vertalen en om op de volgende zitting [getuige] van het AZC als getuige te horen.
5.2
Standpunt van de officier van justitie
Primair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het onschuldverweer niet kan slagen nu de opgeëiste persoon niet aanstonds heeft aangetoond dat hij het feit onmogelijk kan hebben gepleegd. De officier van justitie betwist niet de authenticiteit van het meldplichtoverzicht van het AZC maar stelt wel dat het mogelijk is dat een andere persoon dan de opgeëiste persoon zich heeft gemeld nu er geen vingerafdrukken zijn afgenomen en er geen camerabeelden voorhanden zijn. Dit zou betekenen dat er nader onderzoek nodig is, hetgeen volgens haar strijdig is met het bepaalde in artikel 26, vierde lid, OLW waarin is vermeld dat de opgeëiste persoon tijdens het verhoor door de rechtbank zijn onschuld dient aan te tonen.
Subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat, indien de rechtbank overweegt om de overlevering op basis van een geslaagd onschuldverweer te weigeren, aan het HvJ EU een prejudiciële vraag dient te worden voorgelegd.
Het in artikel 26, vierde lid, OLW opgenomen onschuldverweer wordt namelijk niet genoemd in het Kaderbesluit EAB, terwijl het de lidstaten niet is toegestaan meer weigeringsgronden in hun nationale wet op te nemen dan de limitatieve weigeringsgronden uit het Kaderbesluit EAB.
De officier van justitie stelt voor de volgende prejudiciële vraag aan het HvJ EU voor te leggen:
Mag een uitvoerende autoriteit een overlevering weigeren als deze autoriteit oordeelt dat de opgeëiste persoon zijn onschuld ten aanzien van de feiten uit het EAB heeft aangetoond?
5.3
Oordeel van de rechtbank
Uit de feitsomschrijving in het EAB volgt dat de verdenking is dat de opgeëiste persoon samen met een ander te Chalkida (Griekenland) in de periode van 11 november 2020 om 23:30 uur tot
12 november 2020 om 05:43 uur zich ter plaatse schuldig heeft gemaakt aan een woningoverval waarbij het slachtoffer is komen te overlijden.
In het Nederlandse overleveringsdossier bevindt zich een e-mail van 4 februari 2021 van de tandarts van de opgeëiste persoon aan diens advocaat waarin wordt bevestigd dat de opgeëiste persoon op 11 november 2020 om 14:30 uur is verschenen op een tandartsafspraak in Nederland. Voorts bevindt zich in het dossier een door het COA verstrekte uitdraai van de meldplicht-meldingen van de opgeëiste persoon bij het AZC waaruit blijkt dat de opgeëiste persoon zich op
12 november 2020 om 10:04 uur in Almere heeft gemeld. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om aan deze bewijzen te twijfelen. De rechtbank is van oordeel dat al hierom moet worden geconcludeerd dat de opgeëiste persoon het hem ten laste gelegde feit onmogelijk kan hebben begaan.
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon zijn onschuld ter zitting heeft aangetoond, omdat het gelet op dit bewijsmateriaal, waarvan de authenticiteit niet door de officier van justitie is betwist, feitelijk onmogelijk was dat de opgeëiste persoon gedurende de in de EAB vermelde periode waarin het strafbare feit is gepleegd op de plaats delict is geweest.
Hoewel een onschuldverweer in het Kaderbesluit EAB niet voorkomt, is de rechtbank volgens de nationale wet verplicht om een onschuldverweer te onderzoeken. Nu zij van oordeel is dat dat onschuldverweer slaagt, zal de rechtbank het onderzoek ter zitting in het kader van de dialoog tussen rechterlijke autoriteiten heropenen om de volgende vraag aan de Griekse autoriteit voor te leggen:
Welke gevolgen heeft het oordeel van de rechtbank dat de opgeëiste persoon het in het EAB omschreven feit onmogelijk kan hebben gepleegd (omdat hij ten tijde van dit feit in Nederland was), voor de door de Griekse autoriteit verzochte overlevering?

6.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd, om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 5.3 weergegeven vraag aan de uitvaardigende justitiële autoriteit te stellen;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsvrouw;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Arabische (Syrische) taal tegen de nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. N.M. van Waterschoot en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 juni 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

3.HvJ 27 mei 2019, gevoegde zaken C-508/18 en C-82/19 PPU (ECLI:EU:C:2019:456) en C-509/18 (ECLI:EU:C:2019:457); HvJ 12 december 2019, C-625/19 PPU (ECLI:EU:C:2019:1078) en C-626/19 PPU (ECLI:EU:C:2019:1077).