ECLI:NL:RBAMS:2021:442

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 januari 2021
Publicatiedatum
10 februari 2021
Zaaknummer
20.1662
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard wegens ontbreken gronden en onvoldoende kenbaarheid van bereikbaarheid per e-mail

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. B.C.F. Kramer, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. I. van Kesteren. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder, waarin haar bijstandsuitkering met ingang van 28 oktober 2019 was toegekend. Verweerder verklaarde het bezwaar van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift geen gronden bevatte. Eiseres stelde dat zij per e-mail bereikbaar was en dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard.

De rechtbank oordeelde dat eiseres voldoende kenbaar had gemaakt dat zij per e-mail bereikbaar was, en dat de herstelverzuimbrief op 21 januari 2020 zowel per e-mail als per post was verzonden. Eiseres had nagelaten om binnen de gestelde termijn de gronden van haar bezwaar aan te vullen. De rechtbank concludeerde dat het bezwaarschrift geen gronden bevatte en dat verweerder terecht had afgezien van het horen van eiseres, omdat er geen twijfel bestond over de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding en griffierecht af.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van bezwaargronden en de verantwoordelijkheid van de eiseres om ervoor te zorgen dat zij bereikbaar is voor communicatie met de overheid. De rechtbank concludeerde dat de handelswijze van verweerder niet onredelijk was en dat er geen sprake was van schending van de hoorplicht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/1662

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. B.C.F. Kramer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. I. van Kesteren).

Procesverloop

Bij besluit van 22 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van 28 oktober 2019 een bijstandsuitkering aan eiseres toegekend.
Bij besluit van 26 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Op 19 maart 2020 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 17 december 2020. Eiseres is verschenen en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Bij het primaire besluit heeft verweerder met ingang van 28 oktober 2019 (de datum van de aanvraag) een bijstandsuitkering aan eiseres toegekend. Op 30 december 2019 heeft eiseres via de website van verweerder pro forma bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
1.2.
Op 21 januari 2020 heeft verweerder een herstelverzuimbrief, zowel per e-mail als per post, aan eiseres verstuurd met het verzoek om de gronden voor 5 februari 2020 aan te vullen. Eiseres heeft niet binnen de gegeven termijn de gronden van haar bezwaar aangevuld.
Standpunt verweerder
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat het bezwaarschrift van eiseres geen gronden bevat waarin wordt uitgelegd waarom eiseres het niet eens is met het primaire besluit. Verweerder stelt dat de herstelverzuimbrief naar het goede postadres is verzonden en de e-mail naar het juiste e-mailadres. Eiseres heeft vervolgens nagelaten het verzuim te herstellen. Nu de bezwaargronden ontbreken, kan verweerder het bezwaarschrift niet inhoudelijk behandelen. Gelet hierop heeft verweerder het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Standpunt eiseres
3.1.
Eiseres voert aan dat het evident is waarom zij het niet eens is met het primaire besluit. Uit het dossier blijkt immers dat zij de bijstandsuitkering vanaf 16 juli 2019 wenste te ontvangen en niet vanaf 28 oktober 2019. Daarbij heeft verweerder ten onrechte afgezien van het horen van eiseres.
3.2.
Verder voert eiseres aan dat het bezwaar ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. Eiseres stelt dat ze de herstelverzuimbrief van 21 januari 2020 niet per post heeft ontvangen. Het e-mailbericht heeft zij weliswaar ontvangen, maar dat is in deze zaak geen officieel communicatiekanaal.
3.3.
Verder stelt eiseres dat zij naar aanleiding van het e-mailbericht op 4 februari 2020 via de website van verweerder online om uitstel van het indienen van haar bezwaargronden heeft verzocht.
3.4.
Ook acht eiseres de stukken die verweerder aan de rechtbank heeft gestuurd onvoldoende voor een zorgvuldige behandeling van de zaak. Voor een zorgvuldige behandeling zijn de stukken vanaf de aanvraag om een bijstandsuitkering van belang.
3.5.
Ten slotte heeft eiseres op de zitting gesteld dat de termijn die verweerder heeft gegeven voor het herstellen van het verzuim onredelijk kort was gelet op de belangen van eiseres. Eiseres had een maatschappelijk werker gevraagd haar te helpen bij de afhandeling van haar post en zij ging ervanuit dat dat goed zou gaan.
Beoordeling rechtbank
4. De rechtbank is van oordeel dat de door verweerder overgelegde stukken voldoende zijn voor een zorgvuldige behandeling van de zaak. Hierbij is van belang dat eiseres op de zitting niet heeft kunnen duiden welke stukken zouden ontbreken en verweerder heeft gesteld dat er verder geen relevante stukken zijn.
5. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat het bezwaarschrift van eiseres geen gronden bevat. Verder is niet in geschil dat eisers de herstelverzuimbrief op 21 januari 2020 per e-mail heeft ontvangen. In geschil is onder andere de vraag of eiseres kenbaar heeft gemaakt dat zij langs deze weg voldoende bereikbaar was.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres kenbaar heeft gemaakt per e-mail bereikbaar te zijn en overweegt daartoe als volgt. Uit de wetsgeschiedenis van artikel 2:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), volgt dat "
teneinde een bericht langs elektronische weg te mogen verzenden, is vereist dat de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs die weg voldoende bereikbaar is. De wettekst stelt geen eisen aan de wijze van kenbaarmaking. De kenbaarmaking kan meer of minder uitdrukkelijk geschieden. De geadresseerde zal moeten aangeven op welk elektronisch postadres hij bereikbaar is". [1] Uit de wetgeschiedenis volgt ook dat het tijdsverloop tussen het oorspronkelijke bericht en de reactie een rol speelt. Naarmate meer tijd verstreken is, kan er minder van worden uitgegaan dat de afzender op het oorspronkelijke adres van verzending bereikbaar is. De geadresseerde zal daarom moeten aangeven of hij voor een bepaald bericht of een bepaalde berichtenuitwisseling per e-mail bereikbaar is en op welk e-mailadres dat is. [2]
6.2.
Uit het voorgaande valt af te leiden dat het kenbaar maken in de zin van artikel 2:14 van de Awb zowel impliciet als expliciet kan geschieden. [3] De rechtbank stelt in dit kader voorop dat eiseres heeft erkend dat zij de e-mail met daarin de herstelverzuimbrief van
21 januari 2020 heeft ontvangen. Daarnaast heeft eiseres via de website van verweerder op 30 december 2019 bezwaar gemaakt en daarbij haar e-mailadres aan verweerder verstrekt. Eiseres wist dan ook dat zij per e-mail bericht kon ontvangen over haar ingediende bezwaar. Bovendien zit tussen het verstrekken van het e-mailadres aan verweerder en de door verweerder per e-mail gestuurde herstelverzuimbrief een korte periode, namelijk slechts tweeëntwintig dagen. Gezien het bovenstaande heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank kenbaar gemaakt dat zij per e-mail bereikbaar was en daarmee is voldaan aan de bedoeling van artikel 2:14 van de Awb. De beroepsgrond slaagt niet.
7. De rechtbank overweegt verder dat niet is gebleken dat eiseres op 4 februari 2020 om uitstel voor het indienen van gronden van bezwaar heeft verzocht. Verweerder betwist een dergelijk verzoek te hebben ontvangen. Verder heeft eiseres deze stelling niet kunnen onderbouwen. Het voorgaande heeft tot gevolg dat ook deze beroepsgrond niet slaagt.
8. Ook de beroepsgrond dat de termijn die verweerder heeft gegeven voor het herstellen van het verzuim onredelijk kort was gelet op de belangen van eiseres slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat de handelswijze van verweerder onredelijk was. Verweerder heeft eiseres immers een termijn van twee weken gegeven om het verzuim te herstellen, terwijl eiseres niet duidelijk heeft kunnen maken waarom deze termijn onredelijk kort zou zijn.
9. Verder is de rechtbank van oordeel dat eiseres uiteindelijk zelf verantwoordelijk is voor het tijdig indienen van de gronden van bezwaar. Dat zij aan een maatschappelijk werker zou hebben gevraagd haar hierbij te helpen en dat deze persoon hier vervolgens niets mee zou hebben gedaan, is ontzettend spijtig, maar doet niets af aan voornoemde verantwoordelijkheid. De eventuele nalatigheid van de maatschappelijk werker komt voor haar eigen rekening en risico. [4]
10. Tot slot is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van schending van de hoorplicht. Van een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaar is sprake wanneer uit het bezwaarschrift al blijkt dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk is en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, kon verweerder met de inhoud van het dossier afzien van het horen omdat redelijkerwijs geen twijfel was over de conclusie in de bezwaarfase.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat gaan aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter in aanwezigheid van
mr. T.J.M. Schilder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift aan partijen verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 2:14
In artikel 2:14, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een bestuursorgaan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht, elektronisch kan verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is.
[…].
Artikel 6:5
In artikel 6:5, eerste lid, onder d, van de Awb is voor zover relevant bepaald dat het bezwaarschrift ten minste de gronden van het bezwaar bevat.
[…].
Artikel 6:6
In artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb is bepaald dat het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard, als niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep.
Artikel 7:3
Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2001/02, 28 483, nr. 3, p. 38.
2.Kamerstukken II 2002/2003, 28 483, nr. 5, p. 12.
3.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspaak van de Raad van State (de Afdeling) van 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:810.
4.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV1196 en de uitspraak van de CRvB van 14 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2297.