ECLI:NL:RBAMS:2021:4711

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 september 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
13/051525-21 en 13/665540-18 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 19-jarige man voor poging tot plofkraak met explosieven in Amsterdam

Op 3 september 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 19-jarige man, die op 21 februari 2021 samen met een ander een plofkraak probeerde te plegen in Amsterdam-West. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De zaak kwam ter terechtzitting op 20 augustus 2021, waar de officier van justitie, mr. H. Hoekstra, de vordering indiende. De tenlastelegging omvatte onder andere diefstal met braak en het veroorzaken van ontploffingen bij een geldautomaat, met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit, maar achtte de subsidiaire feiten bewezen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor levensgevaar, maar dat er wel gemeen gevaar voor goederen was door de explosies. De verdachte had eerder een strafblad en de rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de samenleving. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht en ambulante behandeling. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering wegens gebrek aan onderbouwing. De rechtbank gelastte ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/051525-21 en 13/665540-18 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 3 september 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 2001,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] ,
gedetineerd in [detentieadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 augustus 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. H. Hoekstra en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. N. El Farougui naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd en na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat hij zich op 21 februari 2021 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1.
primair:het tezamen en in vereniging met een ander/anderen plegen van een diefstal met braak gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd;
subsidiair:het tezamen en in vereniging met een ander plegen van een poging tot diefstal met braak gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd;
2. het tezamen en in vereniging met een ander/anderen ontploffingen teweegbrengen bij een geldautomaat gemonteerd in de gevel/pui van een winkel aan de Overtoom 478, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was;
3. het tezamen en in vereniging met een ander/anderen voorhanden hebben van geïmproviseerde explosieve constructies.
De gehele tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair, omdat er bij de plofkraak geen geld is weggenomen. Feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 kunnen wel worden bewezen. Ten aanzien van feit 2 was er naast gemeen gevaar voor goederen, ook levensgevaar voor personen te duchten. De explosies vonden immers plaats in het centrum van Amsterdam, waar altijd voetgangers en fietsers op straat zijn. Daarnaast blijkt uit het dossier dat personen zich op het balkon boven de winkel bevonden.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich – op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair, omdat niet is gebleken dat er geld is weggenomen. Van feit 2 moet verdachte partieel worden vrijgesproken van de bestanddelen “levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in de omgeving bevindende personen”, omdat dit niet blijkt uit het dossier. De kracht van de explosieven is niet door deskundigen onderzocht. Verder kan niet worden vastgesteld of er schade aan het gebouw is ontstaan of dat er personen in de omliggende woningen aanwezig waren. Er is ook geen brand ontstaan en er is niet gebleken dat er zich voorbijgangers op korte afstand van de geldautomaat bevonden. Weliswaar blijkt uit het dossier dat twee getuigen zich op het balkon boven de winkel bevonden, maar de afstand tussen hen en de geldautomaat kan niet worden vastgesteld. Tegen feit 3 is geen verweer gevoerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van feit 1 primair
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat feit 1 primair niet kan worden bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
3.3.2.
Oordeel ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 3
De rechtbank komt op grond van de inhoud van het dossier en de bekennende verklaring van verdachte tot een bewezenverklaring van feit 1 subsidiair en feit 3. Gelet op de standpunten van de officier van justitie en de verdediging behoeft dit oordeel geen nadere motivering.
3.3.3.
Oordeel ten aanzien van feit 2
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of door de ontploffingen die de verdachte en medeverdachte teweeg hebben gebracht levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was, zoals bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht. Zodanig gevaar kan aangenomen worden als uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat dit levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ten tijde van de ontploffingen naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier hiervoor onvoldoende bewijs bevat. In de eerste plaats omdat er geen nader onderzoek is gedaan naar de kracht van de explosieven of naar welke omwonenden op het moment van de ontploffingen thuis waren. Anders dan de officier van justitie, vindt de rechtbank dat uit de camerabeelden onvoldoende blijkt dat de personen op het balkon daadwerkelijk in gevaar waren. Dat die personen vrij rustig bleven onder de ontploffingen en op het balkon bleven staan terwijl zij de verdachten filmden, lijkt daarvoor een contra-indicatie. In de tweede plaats omdat niet gebleken is dat er zich op het moment van de ontploffingen mensen op straat, in een zekere nabijheid van de ontploffingen, bevonden. Daar komt bij dat de gebeurtenissen plaatsvonden onder de bijzondere omstandigheid dat in Nederland een avondklok gold als maatregel in het kader van de bestrijding van de coronapandemie. Anders dan gebruikelijk in Amsterdam, waren er op dat moment dus weinig mensen op straat. Het tenlastegelegde te duchten levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen kan dan ook niet worden bewezen. Verdachte zal van deze bestanddelen worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat door het handelen van verdachte en medeverdachte wel gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Dat hiervan sprake was, blijkt wel uit het feit dat er forse schade is toegebracht aan de geldautomaat de winkel en het pand waarin die geldautomaat en die winkel zich bevonden, en dat ook diverse ruiten van woningen in panden in de nabije omgeving zijn gesneuveld.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
op 21 februari 2021 te Amsterdam, omstreeks 02.05 uur, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geldautomaat weg te nemen een hoeveelheid geld, toebehorende aan een ander dan verdachte en zijn mededader en zich daarbij de toegang tot die geldautomaat en dat geld te verschaffen en dat geld onder hun bereik te brengen door middel van braak, met explosieven die geldautomaat en de gevel/pui van de winkel aan de Overtoom 478 waarin die geldautomaat was gemonteerd hebben opgeblazen;
Ten aanzien van feit 2:
op 21 februari 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk ontploffingen teweeg heeft gebracht bij een geldautomaat gemonteerd in de gevel/pui van een winkel aan de Overtoom 478, door explosief materiaal op die geldautomaat aan te brengen en dat explosieve materiaal tot ontploffing te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die geldautomaat en die winkel en het pand waarin die geldautomaat en die winkel zich bevonden en voor boven gelegen en naast gelegen panden te duchten was;
Ten aanzien van feit 3:
op 21 februari 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, wapens van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten geïmproviseerde explosieve constructies, voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezengeachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 subsidiair, 2 en 3 bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Verder heeft de officier van justitie gevorderd hieraan bijzondere voorwaarden te verbinden, te weten een meldplicht, een ambulante behandelverplichting en het meewerken aan het verkrijgen/behouden van een dagbesteding.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheden dat verdachte openheid van zaken heeft gegeven en dat er sprake was van impulsief gedrag. Verdachte was destijds kwetsbaar, omdat zijn leven niet stabiel was. Verzocht wordt een gevangenisstraf van hoogstens 18 maanden op te leggen. Voor het geval de rechtbank vindt dat reclasseringstoezicht noodzakelijk is, is verzocht om bij het bepalen van de straf rekening te houden met de netto uit te zitten gevangenisstraf, zodat deze gelet op de VI-regeling niet hoger uitvalt dan bij oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot een plofkraak. Door de ontploffingen is veel schade toegebracht aan de geldautomaat en de gevel. Verschillende getuigen zijn met het geweld geconfronteerd. Het is algemeen bekend dat plofkraken voor gevoelens van angst en verontwaardiging zorgen. Er worden zelfs geld(afstort)automaten weggehaald, omdat de mogelijkheid van een plofkraak momenteel zo reëel wordt geacht dat gevaarlijke situaties moeten worden voorkomen. Verdachte heeft alleen oog gehad voor zijn eigen geldelijk gewin en niet voor de mogelijke gevolgen voor anderen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 27 juli 2021, waaruit volgt dat hij eerder is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het adviesrapport van 18 mei 2021 van Reclassering Nederland, waarin wordt geadviseerd om het volwassenenstrafrecht toe te passen en aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, een contactverbod en een locatiegebod.
Strafoplegging
De rechtbank heeft bij de straftoemeting gekeken naar de landelijke oriëntatiepunten voorstraftoemeting die de rechtbanken hebben vastgesteld. Daarin wordt voor een plofkraak waarbij sprake was van gemeen gevaar voor goederen als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 2 jaar genoemd. Daarnaast houdt de rechtbank er rekening mee dat de feiten 1 subsidiair, 2 en 3 zodanig zijn verweven dat sprake is van eendaadse samenloop, als bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht.
Alles afwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaar een passende straf. De rechtbank wijkt hiermee af van de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt en de feiten ook overigens wat anders waardeert. De rechtbank zal daarbij de door de Reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opleggen, met uitzondering van het contactverbod en het locatiegebod. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ook het meewerken aan het krijgen/behouden van een dagbesteding als bijzondere voorwaarde moet worden opgelegd.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij

8.1.
Vordering
De benadeelde partij [benadeelde] vordert € 12.983,88 aan vergoeding van materiële schade.
De benadeelde partij heeft gevorderd de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en verzocht aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in het geheel kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en heeft oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
8.3.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering in zijn geheel moet worden afgewezen, wegens gebrek aan onderbouwing.
8.4.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is gemotiveerd betwist.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

9.Tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/665540-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 17 oktober 2019 van de meervoudige strafkamer te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot 300 dagen jeugddetentie met aftrek van voorarrest, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 207 dagen jeugddetentie niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten. De officier van justitie heeft gevorderd dat de opgelegde jeugddetentie zal worden omgezet naar een gevangenisstraf van 100 dagen, omdat de verdachte inmiddels de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt en zij tenuitvoerlegging van jeugddetentie niet passend acht.
Artikel 6:6:29 Wetboek van Strafvordering bepaalt thans:
De straf van jeugddetentie kan door rechter de geheel of gedeeltelijk worden vervangen door een van de straffen genoemd in artikel 9, eerste lid, van het Wetboek van het Strafrecht indien de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf geheel of gedeeltelijk zou moeten plaatsvinden nadat de veroordeelde de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt en deze naar het oordeel van de rechter niet meer voor een zodanige straf in aanmerking komt.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 5 maart 2013 (ECLI:NL:HR:2013:BZ2959) uitgemaakt dat de rechter niet reeds bij zijn last tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf van jeugddetentie deze straf op de voet van art. 77k Sr (thans 6:6:29 Sv, Rb) kan vervangen door een straf genoemd in art. 9, eerste lid, Sr. Daarbij verwijst de Hoge Raad naar zijn arrest van 23 maart 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO1751). In dat arrest heeft de Hoge Raad uiteengezet dat artikel 77k Sr pas voor toepassing in aanmerking kan komen nadat de uitspraak waarbij de straf van jeugddetentie is opgelegd in kracht van gewijsde is gegaan.
Daarmee doelt de Hoge Raad kennelijk op het uitspraak waarbij de tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijke opgelegde jeugddetentie wordt gelast.
De rechtbank gelast bij dit vonnis de tenuitvoerlegging van de aan verdachte eerder voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie. Dat vonnis is voor hoger beroep vatbaar, zodat niet reeds nu de die straf naar gevangenisstraf kan worden omgezet.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 55, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3:
eendaadse samenloop van:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats tot het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
en
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd;
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, en het feit begaan met een wapen van categorie II, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf
niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1.
Meldplicht
Veroordeelde meldt zich bij Reclassering Nederland, Wibautstraat 12 te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
2.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich behandelen door forensisch polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling zal zich in eerste instantie richten op het stellen van diagnostiek en waaruit voortvloeiend een behandelplan zal worden opgesteld. De behandeling duurt de gehele proeftijd of
zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
3.
Meewerken aan verkrijgen/behouden van dagbesteding
Veroordeelde zet zich actief in voor het verkrijgen en/of behouden van een dagbesteding, bestaande uit vrijwilligerswerk, scholing of werk. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn ondernemingen, situatie en stand van zaken.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Verklaart [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de veroordeelde ieder de eigen kosten dragen.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf van 207 (tweehonderdzeven) dagen jeugddetentie, die voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis met parketnummer 13/665540-18 van 17 oktober 2019
.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. M. Smit en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Gerven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 september 2021.