ECLI:NL:RBAMS:2021:5022

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
10 september 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6873
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Retentiebonus en opeisbaarheid na beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een tandartsassistente, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een uitkering wegens betalingsonmacht van haar werkgever, die failliet was verklaard. De aanvraag betrof specifiek een retentiebonus van € 5.000 die eiseres zou ontvangen als zij tot 1 september 2019 inzetbaar zou zijn. De werkgever had echter bepaald dat de bonus pas na het einde van de arbeidsovereenkomst, die op 31 augustus 2019 eindigde, opeisbaar zou zijn. De rechtbank moest beoordelen of de retentiebonus voor overname in aanmerking kwam, gezien de loonovernametermijn die tot en met 31 augustus 2019 liep.

De rechtbank oordeelde dat de retentiebonus niet voor overname in aanmerking kwam, omdat deze pas opeisbaar was na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Eiseres had weliswaar voldaan aan de voorwaarden voor de bonus vóór het einde van haar dienstverband, maar de rechtbank stelde vast dat de bonus pas na 1 september 2019 daadwerkelijk opeisbaar was. De rechtbank concludeerde dat de vordering van eiseres niet binnen de relevante periode viel en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres kreeg geen gelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verberne en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/6873

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] ,te Leuven (België), eiseres
(gemachtigde: mr. W.Th.G. Hegge),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: P. Delahaije).

Procesverloop

Bij besluit van 4 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering wegens betalingsonmacht van haar werkgever afgewezen.
Bij besluit van 29 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 augustus 2021 via een Skypeverbinding.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiseres is vanaf 15 december 2017 werkzaam geweest als tandartsassistente bij [bedrijf] (de werkgever). Op 15 juni 2019 heeft de werkgever met eiseres afgesproken dat zij een bonus krijgt van € 5.000 als zij tot 1 september 2019 daadwerkelijk inzetbaar is (retentiebonus). De laatste werkdag van eiseres was op vrijdag 30 augustus 2019. De werkgever is op 3 december 2019 failliet verklaard. Eiseres heeft op 15 mei 2020 een aanvraag overname betalingsverplichtingen ingediend vanwege betalingsonmacht van de werkgever. Deze aanvraag heeft uitsluitend betrekking op de retentiebonus.
2. Verweerder heeft beslist dat de retentiebonus niet voor overname in aanmerking komt, omdat deze pas opeisbaar is na de loonovernametermijn die loopt tot en met 31 augustus 2019. Met het bestreden besluit heeft verweerder deze beslissing gehandhaafd.

Standpunt eiseres

3. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de retentiebonus wel voor 1 september 2019 opeisbaar was, omdat het einde van het dienstverband op 31 augustus 2019 is. De bonus werd voor die tijd opgebouwd. Dat de bonus pas daarna zou worden uitbetaald maakt dat niet anders, aldus eiseres.
Juridisch kader
4. Artikel 61 van de Werkloosheidswet (hierna: WW) bepaalt dat een werknemer recht heeft op uitkering op grond van dit hoofdstuk, indien hij van een werkgever, die in staat van faillissement is verklaard, aan wie surséance van betaling is verleend, ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is, of die anderszins verkeert in de blijvende toestand dat hij heeft opgehouden te betalen, loon, vakantiegeld, of vakantiebijslag te vorderen heeft of indien hij geldelijk nadeel kan ondervinden doordat deze werkgever bedragen die hij in verband met de dienstbetrekking met de werknemer aan derden verschuldigd is, niet heeft betaald.
Op grond van artikel 64, eerste lid, onder a en b, van de WW omvat het recht op uitkering op grond van dit hoofdstuk:
a. het loon over ten hoogste dertien weken, onmiddellijk voorafgaande aan:
1°. de dag waarop de dienstbetrekking door ontbinding eindigt;
(…)
Beoordeling rechtbank
5. Niet in geschil is dat de retentiebonus valt onder het begrip loon in artikel 64, eerste lid, van de WW. De periode waarover onbetaald gebleven loon in dit geval kan worden overgenomen omvat de periode van 13 weken voorafgaand aan de datum waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Naar het oordeel van de rechtbank is de vordering van eiseres voldoende duidelijk aanwijsbaar, voldoende concreet en niet aan gerede twijfel onderhevig. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de retentiebonus aan deze periode valt toe te rekenen. De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is.
6. Op 15 juni 2019 heeft de werkgever schriftelijk met eiseres afgesproken dat zij op het einde van haar dienstverband op 1 september 2019 een retentiebonus krijgt. Eiseres heeft aangevoerd dat de retentiebonus opeisbaar is omdat haar dienstverband is geëindigd op 31 augustus 2019. Zij heeft hierbij verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad. [1] De rechtbank stelt vast dat de arbeidsovereenkomst van eiseres is geëindigd op 31 augustus 2019 op het laatst meetbare tijdmoment vóór 1 september 2019 te 00.00 uur. Dit is conform de genoemde uitspraak van de Hoge Raad. Hierover bestaat tussen partijen ook geen discussie. Blijkens de brief van de voormalige werkgever van 15 juni 2019 is aan eiseres een bonus toegekend “op het einde van het dienstverband per 1 september 2019”. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank de retentiebonus opeisbaar geworden op het eerst meetbare tijdsmoment ná 1 september 2019 te 00.00 uur. Dit is na het einde van de arbeidsovereenkomst en daarmee valt de retentiebonus buiten de loonovernametermijn. Dat eiseres vóór 1 september 2019 al aan de voorwaarde voor de retentiebonus heeft voldaan, maakt het voorgaande niet anders.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt geen gelijk. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat bij deze uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verberne, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Koning, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Hoge Raad van 5 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:188.