In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. G. Gabrelian, en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, vertegenwoordigd door mr. E.H.A. van den Berg. De eiser had op 2 april 2020 een aanvraag voor studiefinanciering ingediend voor de periode van 1 september 2019 tot 1 september 2020, welke door de minister op 14 april 2020 werd afgewezen op grond van het niet voldoen aan de nationaliteitseis. Na bezwaar bleef de afwijzing in stand, wat leidde tot deze procedure.
De rechtbank oordeelde dat de eiser, als burger van een EU-lidstaat, in aanmerking komt voor studiefinanciering indien hij als migrerend werknemer kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser een stage heeft vervuld bij Boehringer Ingelheim, waarbij hij werkzaamheden heeft verricht die voldoen aan de criteria van een arbeidsverhouding. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar relevante rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin is bepaald dat ook stagiaires onder bepaalde voorwaarden als werknemers kunnen worden beschouwd.
De rechtbank concludeert dat de minister de eiser ten onrechte niet als migrerend werknemer heeft aangemerkt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, herroept het primaire besluit en bepaalt dat de minister studiefinanciering moet toekennen voor de gevraagde periode. Tevens wordt de minister veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser, die zijn vastgesteld op € 2.244,-. De uitspraak is gedaan door mr. M.F. Ferdinandusse, rechter, en de griffier was mr. M. den Toom. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.