Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Judecător Delegat Executări Penalevan de
Tribunalul Argeș(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
1.Procesgang
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Grondslag en inhoud van het EAB
arrest warrant for remand custody in absentiavan 2 maart 2017 (referentienummer: no. 7/UP), gebaseerd op
court resolution no. 33van het
Argeș County Court(referentienummer: 1007/109/2017).
4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Argeș County Court: Criminal Matters Division, Prosecution Servicevan 27 augustus 2021, is op deze feiten naar Roemeens recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5.Detentieomstandigheden Roemenië
personal space’. Dit levert een sterk vermoeden op dat de detentieomstandigheden in de uitvaardigende lidstaat vernederend zijn in de zin van artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest).
Argeș County Court: Criminal Matters Division, Prosecution Service, onder meer dat de opgeëiste persoon na een eventuele overlevering in voorlopige hechtenis zal worden genomen in de
Argeș County Police Inspectoratewaar hem 9.56 m2 ter beschikking zal staan, exclusief sanitair. Er bestaat een mogelijkheid dat hij tezamen met een medegedetineerde zal worden geplaatst, waarbij aan de opgeëiste persoon 4,78 m2 ter beschikking zal staan, exclusief sanitair. Dit leidt tot het oordeel dat voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat dat zijn door het Handvest gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden. De detentieomstandigheden vormen dan ook geen beletsel voor het toestaan van de overlevering.
6.Samenloop EAB’s
EAB I) zijn er ten aanzien van de opgeëiste persoon ook twee EAB’s uit Italië uitgevaardigd en aangebracht bij de rechtbank onder parketnummers 13/751720-21 en 13/751731-21 (hierna:
EAB IIen
EAB III).
1. Indien twee of meer lidstaten ten aanzien van eenzelfde persoon een Europees aanhoudingsbevel hebben uitgevaardigd, houdt de uitvoerende rechterlijke autoriteit bij het nemen van haar beslissing over welk van deze aanhoudingsbevelen ten uitvoer zal worden gelegd, rekening met alle omstandigheden en met name met de ernst van de strafbare feiten en de plaats waar ze zijn gepleegd, met de data van de onderscheiden Europese aanhoudingsbevelen alsmede met het feit dat het bevel is uitgevaardigd ter fine van een strafvervolging of voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel.
2. De uitvoerende rechterlijke autoriteit kan met het oog op een beslissing als bedoeld in lid 1 advies van Eurojust inwinnen.
Valsheid in geschrifte) [3] heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) immers bepaald dat de (Nederlandse) officier van justitie niet kan worden aangemerkt als een “uitvoerende rechterlijke autoriteit” in de zin van artikel 6, tweede lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ, [4] omdat zij in het kader van de uitoefening van haar beslissingsmacht individuele instructies kan ontvangen van de Minister van Justitie en Veiligheid.
Popławski [6] , dienen nationale rechterlijke instanties gevolg te geven aan de verplichting om het nationale recht zo veel mogelijk kaderbesluitconform uit te leggen. Een nationale rechter die bij de toepassing van zijn nationale recht tot uitlegging daarvan moet overgaan, moet dit zo veel mogelijk doen in het licht van de bewoordingen en het doel van het kaderbesluit, teneinde het daarmee beoogde resultaat te bereiken.
allein het Nederlandse recht erkende interpretatiemethoden te beproeven om tot een kaderbesluitconforme uitleg te komen. Ook al heeft de wetgever geen aanleiding gezien om bij de wetswijziging die op 1 april 2021 in werking is getreden ook de artikelen 26, derde lid, OLW en artikel 26, vierde lid, OLW aan te passen, duidelijk is dat het de bedoeling van de wetgever was om Kaderbesluit 2002/584/JBZ op correcte wijze te implementeren, wat er ook zij van de wijze waarop hij aan die bedoeling uitvoering heeft gegeven. Tegen deze achtergrond moet het begrip “in redelijkheid” zo worden uitgelegd, dat de officier van justitie niet in redelijkheid tot zijn oordeel over de samenloop heeft kunnen komen wanneer dat oordeel niet strookt met het oordeel waartoe de uitvoerende rechterlijke autoriteit – de rechtbank Amsterdam – na een zelfstandige afweging op basis van de in artikel 26, derde lid, OLW genoemde criteria is gekomen.
7.Beslissing
Bestaat er aanleiding om er rekening mee te houden dat de Italiaanse straf, te weten deorder aggregating concurrent sentences
van deOffice of the Prosecutor General of Genoa
van 12 september 2018 (referentienummer: SIEP n. 294/18) door Roemenië niet kan en/of zal worden overgenomen, gelet op enige juridische en/of beleidsmatige beletselen in Roemenië?
Is er in dit geval door Italië met betrekking tot deorder aggregating concurrent sentences
van deOffice of the Prosecutor General of Genoa
van 12 september 2018 (referentienummer: SIEP n. 294/18) een garantie afgegeven dat de opgeëiste persoon de in Italië opgelegde straf in het kader van Kaderbesluit 2009/909/JBZ in Roemenië kan uitzitten?
Zo nee: Is Italië bereid en/of voornemens een garantie als bedoeld in Kaderbesluit 2009/909/JBZ af te geven?