Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
- het tussenvonnis van 14 oktober 2020,
- de conclusie na enquête tevens uitlating r.o. 4.7 tussenvonnis van [eiseres] , met producties,
2.De verdere beoordeling
duur en opzegging’een alinea opgenomen waarin staat dat de overeenkomst ingaat op 1 april 2019, eindigt op 1 april 2020 en dat beide partijen de overeenkomst eerder kunnen beëindigen met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden. Op 22 maart 2019 heeft [naam 1] per mail dit eerste concept naar [naam 4] verstuurd. Op 25 maart 2019 heeft [naam 4] per mail gereageerd en geschreven dat hij wat aanpassingen had gemaakt waarnaar gekeken moest worden zodat partijen daarmee verder kunnen. Hierop heeft [naam 1] op 7 april 2019 gereageerd. Zij benoemt onder andere als te bespreken punt:
“We zouden niet elk jaar voor een nieuw contract willen onderhandelen (…). De intentie is een langdurige samenwerking en dus is een stilzwijgende verlenging (als er geen wijzigingen worden aangegeven) ook reëel (…). En opzegging is sowieso mogelijk tenslotte.”Met de mail van 7 april 2019 heeft [naam 1] een tweede versie van het concept naar [naam 4] verstuurd. Vervolgens hebben [naam 1] en [naam 4] het concept telefonisch besproken en heeft [naam 1] op 10 april 2019 het concept met de laatste besproken aanpassingen naar [naam 4] gemaild. Zij heeft daarbij geschreven dat partijen, na reactie van [naam 4] , de definitieve versie kunnen ondertekenen. Op 25 april 2019 heeft [naam 1] nogmaals het laatste concept (van 10 april) naar [naam 4] gemaild en geschreven dat zij een print van de finale versie van de samenwerkingsovereenkomst, zal meenemen naar de afspraak de volgende dag zodat [naam 3] en [naam 4] - als er geen opmerkingen meer zijn - de overeenkomst kunnen ondertekenen. In de finale versie zal [naam 1] nog het aangepaste [gedaagde] logo plaatsen, zo schrijft zij. Nadat [naam 4] had laten weten op 26 april 2019 niet te kunnen, heeft op 1 mei 2019 een bespreking plaatsgevonden. Daarbij waren [naam 1] , [naam 2] en [naam 4] aanwezig. De samenwerkingsovereenkomst is toen niet ondertekend.
€ 75.000,-, de kosten van de website ten bedrage van € 3.484,80 en de wettelijke handelsrente over de te laat betaalde maandfee juli 2019 worden toegewezen.
€ 1.862,35 aan buitengerechtelijke incassokosten is in lijn met het in het Besluit bepaalde tarief en is daarmee toewijsbaar.
- dagvaarding € 86,40
- getuigenkosten nihil
3.899,00(3,5 punten × tarief € 1.114,00)
Totaal € 5.977,40