ECLI:NL:RBAMS:2021:5390

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2021
Publicatiedatum
24 september 2021
Zaaknummer
13/751441-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse rechtsstaat

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 augustus 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de arrondissementsrechtbank te Koszalin, Polen. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Polen, die gedetineerd was in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en bevestigd dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De overlevering is verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van negen jaar, waarvan nog 2 jaren, 8 maanden en 10 dagen resteren.

De rechtbank heeft de relevante juridische kaders onderzocht, waaronder de eisen van de Overleveringswet (OLW) en de strafbaarheid van de feiten volgens Nederlands recht. De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft ook overwogen dat de antwoorden op prejudiciële vragen met betrekking tot de Poolse rechtsstaat niet relevant zijn voor deze zaak, aangezien het verzoek tot overlevering betrekking heeft op een vonnis dat vóór 24 februari 2020 is gewezen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering van de opgeëiste persoon aan de arrondissementsrechtbank te Koszalin toe te staan. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751441-21
RK nummer: 21/3236
Datum uitspraak: 12 augustus 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 9 juni 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 26 februari 2021 door de arrondissementsrechtbank te Koszalin (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 juli 2021. Het verhoor heeft, middels een telehoorverbinding, plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.M.V. Bandhoe, advocaat te Zoetermeer, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de arrondissementsrechtbank te Koszalin d.d. 19 november 2013 in de zaak met nummer II K 38/13.
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 9 jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 2 jaren, 8 maanden en 10 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, terwijl het feit de dood tot gevolg heeft.

5.Artikel 11 OLW

De rechtbank overweegt ambtshalve het volgende.
The Supreme Courtin Ierland heeft bij uitspraak van 23 juli 2021 in de gevoegde zaken
Wojciech Orlowski and Jakub Lyszkiewicz v. Minister for Justice and Equality [1] het voornemen geuit om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: Hof van Justitie), naar aanleiding van ontwikkelingen met betrekking tot de Poolse rechtsstaat, die zich hebben voorgedaan na de uitspraak van het Hof van Justitie van 25 juli 2018, C‑216/18 PPU, ECLI:EU:C:2018:586, in het bijzonder ontwikkelingen die zich vanaf 24 februari 2020 [2] hebben voorgedaan. Deze vragen hebben – kort gezegd – betrekking op ogenschijnlijke gebreken in de geldigheid van de benoemingsprocedure van rechters in Polen en de gevolgen daarvan voor de toelaatbaarheid van overleveringen aan Polen in algemene zin.
Gelet op de aanleiding voor de te stellen prejudiciële vragen, is de rechtbank van oordeel dat de antwoorden daarvan slechts relevant zijn voor zaken waarin sprake is van een verzoek tot overlevering ten behoeve van de strafvervolging dan wel ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een op of ná 24 februari 2020 opgelegde vrijheidsstraf. In de onderhavige zaak is hiervan geen sprake. De rechtbank zal dan ook niet het onderzoek aanhouden om de beantwoording van de genoemde prejudiciële vragen af te wachten.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan de arrondissementsrechtbank te Koszalin (Polen).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. R. van de Water en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van R. Rog, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 augustus 2021.
De oudste rechter is buiten staat te tekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.De rechtbank begrijpt: de datum dat de ‘