ECLI:NL:RBAMS:2021:5646

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2021
Publicatiedatum
6 oktober 2021
Zaaknummer
13/751817-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in België

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 september 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent, België. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1971, die in België wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op openbare zittingen op 14 en 28 september 2021. Tijdens de zittingen is de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.J. Roelse, en is de officier van justitie vertegenwoordigd door mr. J.J.M. Asbroek en mr. M. Westerman.

De rechtbank heeft overwogen dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belgische autoriteiten voldoende garanties hebben gegeven met betrekking tot de detentieomstandigheden van de opgeëiste persoon in België. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij is opgemerkt dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak. De beslissing is genomen in het kader van de samenwerking tussen de lidstaten van de Europese Unie op het gebied van strafrechtelijke vervolging.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13.751817-21
RK nummer: 21/4340
Datum uitspraak: 28 september 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 augustus 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 juni 2021 door de onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1971,
niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen,
laatst opgegeven woonadres: [adres] ,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 14 september 2021
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 14 september 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. P.J. Roelse, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen. De rechtbank heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft de behandeling van de vordering voor bepaalde tijd geschorst, te weten tot de zitting van 28 september 2021 om 10:15 uur, in afwachting van aanvullende informatie over de mogelijke overname van de Belgische strafvervolging door Nederland en over de vraag of en zo ja, in hoeverre, er overlap bestaat in de Nederlandse en Belgische strafvervolging van de opgeëiste persoon.
Zitting 28 september 2021
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen in gewijzigde samenstelling, voortgezet op de openbare zitting van 28 september 2021 om 10:15 uur. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van het recht ter zitting aanwezig te zijn. Zijn raadsman, mr. P.J. Roelse, is ter zitting verschenen en heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd namens de opgeëiste persoon het woord te voeren.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting van 14 september 2021 verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding bij verstek, uitgevaardigd door de onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent (België), op 15 juni 2021.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat de omschrijving van de feiten A, B, C, D, F en G, waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht, niet genoegzaam is.
De raadsman stelt dat ten aanzien van deze feiten niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e, OLW inzake de omschrijving van de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. De raadsman stelt dat alleen ten aanzien van feit E is omschreven in welke mate de opgeëiste persoon betrokken zou zijn geweest bij dit feit, omdat de Belgische autoriteiten in de aanvullende informatie d.d. 24 augustus 2021, naar aanleiding van een verzoek om informatie van de Nederlandse autoriteiten, slechts hebben aangegeven dat er ernstige aanwijzingen zijn dat de opgeëiste persoon betrokken was bij de effectieve productie en aanmaak van drugs. Ten aanzien van de feiten A, B, C, D, F en G is volgens de raadsman niet omschreven in welke mate de opgeëiste persoon betrokken zou zijn geweest bij die feiten, en is het EAB volgens de raadsman niet genoegzaam. De raadsman verzoekt de rechtbank derhalve de overlevering voor de feiten A, B, C, D, F en G te weigeren op grond van artikel 2 OLW.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het EAB genoegzaam is en dat de overlevering kan worden toegestaan. De officier van justitie stelt vast dat er sprake is van een vervolgings-EAB en dat het onderzoek in België nog niet is afgerond. Om deze reden is het volgens de officier van justitie begrijpelijk dat de Belgische autoriteiten nog geen zekerheid kunnen verschaffen over de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Naar het oordeel van de rechtbank is hier ten aanzien van alle feiten aan voldaan. De feiten zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB zien op betrokkenheid bij het in georganiseerd verband produceren van en (grensoverschrijdend) handelen in verdovende middelen, in het bijzonder amfetamine. In het EAB is ten aanzien van alle feiten een pleegperiode en een pleegplaats vermeld. In ‘Form A’ wordt de opgeëiste persoon als ‘
perpetrator’ aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de omschrijving voldoende duidelijk is waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht, van welke feiten hij wordt verdacht en wat de mate van betrokkenheid bij die feiten is. De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking dat nog sprake is van een lopend strafrechtelijk onderzoek, zodat voorstelbaar is dat de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon nog niet volledig is uitgekristalliseerd. Dat staat aan de genoegzaamheid van het EAB niet in de weg. Het verweer wordt verworpen.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 5, te weten:
Deelneming aan een criminele organisatie;
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De procureur des Konings Oost-Vlaanderen, afdeling Gent (België) heeft de volgende garantie gegeven:
“In antwoord op uw brief inzake de overlevering van [opgeëiste persoon] (geboren op [geboortedag] -1971), sta ik u de garantie toe voor de terugkeer van de betrokkene naar uw land.Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit dd. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel houdt deze garantie in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar uw land wordt overgebracht teneinde deze straf of maatregel aldaar onder te gaan.”
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9 OLW

De raadsman heeft betoogd dat de overlevering ten aanzien van de feiten F en G in het EAB moeten worden geweigerd op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, OLW. De raadsman stelt dat er ten aanzien van de feiten F en G overlap bestaat met de tenlastelegging in een Nederlandse strafzaak, waarin de opgeëiste persoon verdachte is. In deze Nederlandse strafzaak wordt de opgeëiste persoon onder meer vervolgd voor drugshandel en voor deelname aan een criminele organisatie. Er bestaat overlap in de pleegperiode van de Belgische en de Nederlandse tenlastelegging. Daarnaast bestaat er overlap in de tenlastegelegde strafbare feiten. De raadsman verzoekt de rechtbank om de overlevering ten aanzien van de feiten F en G te weigeren op grond van artikel 9, eerste lid, sub a, OLW.
De officier van justitie heeft gesteld dat er geen overlap bestaat tussen de Belgische en de Nederlandse strafzaken. De Belgische autoriteiten hebben expliciet aangegeven dat zij de opgeëiste persoon slechts gaan vervolgen voor de feiten die in België hebben plaatsgevonden. De Nederlandse vervolging is gericht op feiten die in Nederland hebben plaatsgevonden. De officier van justitie verzoekt de rechtbank om de overlevering toe te staan.
De rechtbank stelt voorop dat het vertrouwensbeginsel van toepassing is en dat de rechtbank dient te vertrouwen op de informatie die de Belgische autoriteiten hebben verstrekt. De Belgische substituut-procureur des Konings heeft, in antwoord op de door de rechtbank gestelde vraag over mogelijke overlap van strafvervolging, bij e-mail van 14 september 2021 het volgende geschreven:
“Er is de iure geen overlap: de verdachten zullen in België vervolgd worden voor feiten in België gepleegd. Dat de verdachten in dezelfde of andere constellaties feiten in Nederland feiten pleegden zal natuurlijk enige feitelijke waarde hebben, doch juridisch is er een duidelijke afbakening tussen de feiten in Nederland gepleegd en deze in België.”
De rechtbank stelt daarnaast met betrekking tot het onder G genoemde feit vast dat uit de omstandigheid dat de opgeëiste persoon wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie die zou opereren in meerdere landen, niet zonder meer de vaststelling volgt dat er sprake is van overlap wanneer er in meerdere landen tegelijk een strafrechtelijk onderzoek loopt naar die criminele organisatie. Dat is immers mede afhankelijk van het feitencomplex dat aan de verdenking van deelname aan een criminele organisatie ten grondslag wordt gelegd. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat er nog sprake is van een strafrechtelijk onderzoek, waarin dat feitencomplex op dit moment nog onderzocht wordt. Het verweer wordt verworpen.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

De raadsman heeft aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die gedeeltelijk op Nederlands grondgebied zijn gepleegd. De raadsman stelt dat de voorbereidingshandelingen zoals beschreven in feit F en de deelname aan een criminele organisatie zoals beschreven in feit G, overeenkomen met de tenlastelegging in de Nederlandse strafzaak, en dat deze feiten aldus (deels) op Nederlands grondgebied hebben plaatsgevonden. De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering ten aanzien van de feiten F en G op grond van artikel 13 OLW te weigeren.
Zoals hiervoor is overwogen zijn er naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht (deels) op Nederlands grondgebied hebben plaatsgevonden. De weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, OLW doet zich dan ook niet voor. Voor zover er al sprake zou zijn van feiten die (deels) op Nederlands grondgebied zouden hebben plaatsgevonden en die geen onderdeel uitmaken van de Nederlandse strafvervolging, dan ziet de rechtbank af van weigering van de overlevering op grond van artikel 13 OLW. De redenen daartoe zijn dat:
  • het onderzoek in België is aangevangen;
  • het bewijs zich in België bevindt;
  • de medeverdachten in België vervolgd worden.

8.Art. 11 OLW; Detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 22 juni 2021 [1] heeft de rechtbank in de zaak van een andere opgeëiste persoon geconcludeerd dat in België een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers, waardoor de minimale persoonlijke ruimte in een meerpersoonscel van 3 m2 niet meer is gewaarborgd, alsmede waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waar hiervan sprake is, zijn: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
De
General Counsellorbij het
Directorate General Legislation, Fundamental Rights and Freedomsheeft de volgende garantie gegeven:
“As decided so by the competent judicial authority,Mr. [opgeëiste persoon] will be detained in the prison of Gent.(…)In this case,MR. [opgeëiste persoon] will be detained alonein a cell of at least 9m2. The cell is fully equipped, including with a sanitary block (toilet and sink).”
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie [2] . De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling. Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de penitentiaire inrichting in Gent heeft aangenomen, wordt door de garantie immers uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent (België).
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en D.P Hein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 28 september 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb Amsterdam 22 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3243.
2.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak