Overwegingen
1. Eiser heeft op 29 mei 2020 een aanvraag gedaan om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand.
2. Naar aanleiding van het bezwaarschrift tegen het primaire besluit heeft verweerder met de mail van 5 oktober 2020 besloten de aanvraag te zullen behandelen en is aan eiser een termijn van drie weken geboden om de ontbrekende gegevens te verstrekken. Het gaat om bewijsstukken voor de eigen bijdrage rechtshulp, bankafschriften, identiteitsbewijs, bewijs van feitelijk verblijf, bewijzen van inkomen, bezittingen, woonkosten en schulden. Met de mail van 26 oktober 2020 heeft eiser een deel van de gegevens verstrekt en voor het overige om uitstel verzocht. Met de mail van 27 oktober 2020 heeft verweerder twee weken uitstel verleend. Met de mail van 9 november 2020 heeft gemachtigde van eiser aangegeven dat de overige stukken niet aangeleverd kunnen worden.
3. Het standpunt van verweerder in het bestreden besluit is dat eiser de gevraagde gegevens niet heeft verstrekt, ondanks dat er ruime hersteltermijnen zijn geboden.
4. Eiser voert aan dat de bezwaarprocedure onzorgvuldig is geweest, omdat hij geen termijn heeft gekregen voor het indienen van nadere gronden en er geen hoorzitting is geweest. Eiser verwijst naar jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) over de beoordeling van de woonplaats. Volgens eiser moet daarvoor worden gekeken naar de feitelijke omstandigheden. Dit heeft verweerder nagelaten. Eiser stelt dat de grondslag van het primaire besluit niet juist is, er is ten onrechte helemaal geen besluit genomen. Volgens eiser had het bezwaar in het bestreden besluit daarom gegrond moeten worden verklaard. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte in het verweerschrift heeft aangevoerd dat voldoende hersteltermijnen zijn geboden en dat er per e-mail overleg zou zijn gevoerd over de hoorzitting.
5. Op grond van artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verschaft de aanvrager de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
6. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb, bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
7. Op grond van artikel 53a, eerste lid, van de Participatiewet, bepaalt verweerder welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand door de belanghebbende in ieder geval dienen te worden verstrekt en welke bewijsstukken dienen te worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt.
8. Op grond van vaste jurisprudentie van de CRvB, moet een hersteltermijn als hier aan de orde, afgestemd zijn op de aard en de omvang van de gevraagde gegevens. De lengte van die termijn dient zodanig te zijn dat een aanvrager in beginsel in staat kan worden geacht alle gevraagde gegevens en bescheiden voor de afloop van de hersteltermijn bij het bestuursorgaan aan te leveren. Uit het oogpunt van actieve en adequate informatieverstrekking wordt de aanvrager gewezen op de mogelijkheid om voor afloop van de hersteltermijn om verlenging van die termijn te vragen ingeval bepaalde gegevens niet in het bezit van de aanvrager zijn en medewerking van derde personen of instanties nodig is om gevraagde gegevens en bescheiden te verkrijgen.
Het oordeel van de rechtbank
9. De rechtbank leest de inhoud van de brief van 4 juni 2020 zó dat daarmee ook beoogd is de aanvraag van eiser af te wijzen op de in de brief genoemde gronden. De rechtbank heeft de brief daarom aldus opgevat dat deze een op rechtsgevolg gericht besluit bevat. Dit zo zijnde, stond daartegen bezwaar open.
10. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat de motivering van het bestreden besluit gebrekkig is, omdat in dat besluit wordt gesproken over de buitenbehandelingstelling van de aanvraag. In het bestreden besluit wordt als gevolg verwezen naar artikel 4:5 van de Awb. Echter, gezien de inhoud van het bestreden besluit, moet worden aangenomen dat verweerder de aanvraag toch inhoudelijk heeft beoordeeld en de aanvraag in verband met het ontbreken van noodzakelijke gegevens heeft afgewezen. Dit is ter zitting door de gemachtigde van verweerder bevestigd. De rechtbank ziet aanleiding dit motiveringsgebrek op grond van artikel 6:22 van de Awb te passeren, omdat eiser hierdoor niet in zijn belangen is geschaad.
11. De rechtbank stelt voorts vast dat er geen hoorzitting heeft plaatsgevonden. De rechtbank begrijpt het standpunt van verweerder aldus dat het verweerder niet is aan te rekenen dat een hoorzitting achterwege is gebleven. Er is veel mailcontact geweest tussen partijen waardoor de standpunten over en weer duidelijk zijn gemaakt. Bovendien heeft eiser volgens verweerder geen gehoor gegeven aan de op 13 september 2020 gemaakte afspraak om op 18 november 2020 nader telefonisch contact te hebben, zodat het de keuze is geweest van eiser dat er geen telefonische toelichting heeft plaatsgevonden, aldus verweerder in zijn schrijven van 26 februari 2021.
12. De rechtbank kan verweerder niet volgen in zijn standpunt. Eiser heeft uitdrukkelijk om een hoorzitting verzocht. Uit het dossier komt naar voren dat er tussen verweerder en (de gemachtigde van) eiser inderdaad mailcontact is geweest over het beroep en een te houden hoorzitting. De stelling van verweerder in zijn brief van 26 februari 2021
dat eiser zich niet aan de op 13 november 2020 gemaakte belafspraak voor
18 november 2020 heeft gehouden, is onjuist. Eiser heeft een verslag van een telefoongesprek tussen een medewerker van het kantoor van de gemachtigde van eiser en een medewerker van verweerder van 18 november 2020 overgelegd. Daarin staat opgenomen dat aan de orde is gekomen dat als verweerder niet zou overgaan tot toekenning van een proceskostenvergoeding, de gemachtigde van eiser (mr. Keizer) gehoord zal willen worden. De rechtbank stelt daarom vast dat er ten onrechte geen hoorzitting heeft plaatsgevonden. Een hoorzitting vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure.
13. Het bovenstaande in ogenschouw genomen, zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank zal daarbij een termijn bepalen. Voor toepassing van artikel 6:22 van de Awb ziet de rechtbank geen grond. Naar het oordeel van de rechtbank is de heroverweging in bezwaar niet volledig geweest, nu er geen hoorzitting heeft plaatsgevonden en de rechtbank zich niet aan de indruk kan onttrekken dat verweerder snel tot een besluit wilde komen tegen de achtergrond van het verlopen van de wettelijke beslistermijn. Dit valt op te maken uit het verslag van het telefoongesprek op 18 september 2020 waarin een medewerker van verweerder gezegd zou hebben dat er niet tot verlenging van de beslistermijn wordt overgegaan omdat er meer bezwaarschriften op afhandeling stonden te wachten.
14. Het beroep zal gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Eiser krijgt dus gelijk.
15. De rechtbank bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht van € 48,- vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het bezwaar en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).