5.2Verder stelt verzoekster dat verweerder de belangen van haar kind onvoldoende heeft meegewogen in het bestreden besluit. Verzoekster heeft een brief van buurtteammedewerker [naam 1] en [naam 2] OKT dakloze gezinnen overgelegd. Hierin staat dat verzoekster haar best doet woningen te vinden buiten de regio (namelijk in Limburg, Zeeland, West-Brabant en Midden-Holland). De zoon maakt een vermoeide indruk, vermoedelijk door het veelvuldig verplaatsen van de verblijfsplaats. Er zijn zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling op de langere termijn.
Oordeel van de voorzieningenrechter
6. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat verzoekster zelfredzaam is en daarom geen recht heeft op maatschappelijke opvang. Tussen partijen staat wel ter discussie of verzoekster en haar zoon moeten worden toegelaten tot de noodopvang voor gezinnen.
Is noodopvang voor gezinnen een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening?
8. De voorzieningenrechter is ten eerste van oordeel dat de noodopvang voor gezinnen moet worden gezien als een algemene voorziening op grond van de Wmo, en niet als een maatwerkvoorziening. De voorzieningenrechter concludeert uit de Kamerstukkenwaar verzoekster en verweerder naar hebben verwezen dat ook algemene voorzieningen slechts toegankelijk kunnen zijn voor mensen die aan bepaalde toegangseisen voldoen. Het moet echter gaan om voorzieningen waarvoor geen onderzoek naar de opvangbehoefte hoeft te worden ingesteld. In Amsterdam is toegang tot de noodopvang voor gezinnen niet afhankelijk gesteld van de behoefte, maar onder andere van regiobinding. Hoewel verweerder dus bepaalde toegangseisen voor noodopvang voor gezinnen stelt, is wel sprake van een algemene voorziening. De voorzieningenrechter wijst in dit kader ook op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 mei 2019, waaruit volgt dat de enkele omstandigheid dat onderzoek heeft plaatsgevonden, nog niet maakt dat sprake is van een maatwerkvoorziening.
9. Omdat geen sprake is van een maatwerkvoorziening, zijn artikel 2.1.3, tweede lid, onder a, en artikelen 1.2.1 en 1.2.2 van de Wmo 2015 niet van toepassing voor de voorziening noodopvang voor gezinnen.
Mag verweerder regiobinding als toegangseis aan noodopvang voor gezinnen stellen?
10. Op grond van de Wmo bestaat geen verplichting voor verweerder om noodopvang (voor gezinnen) als algemene voorziening te bieden, maar in artikel 3.7, derde lid, van de Verordening maatschappelijke opvang Amsterdam is bepaald dat verweerder zorg draagt voor kortdurend voltijdverblijf in geval van een acute noodsituatie voor Amsterdamse gezinnen, op de specifiek voor dat doel bestemde plekken. Verweerder heeft in de Nadere regels maatschappelijke opvang ingevuld dat toegangsvoorwaarden voor noodopvang voor gezinnen zijn dat alle leden van het gezin minimaal de afgelopen vier jaar rechtmatig in Nederland hebben verbleven en dat zij de afgelopen vier jaar in Amsterdam hebben gewoond. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder de eis van regiobinding mag stellen voor toegang tot de noodopvang in Amsterdam. Dit is bedoeld om ervoor te zorgen dat de noodopvang beschikbaar blijft voor mensen met binding aan Amsterdam en niet wordt gebruikt als een manier om zich te vestigen in Amsterdam. Amsterdam staat het water aan de lippen wat betreft de druk op de (nood)opvang en huisvesting. Verweerder mag daarom prioriteiten stellen bij de verdeling van noodopvangplekken.
Heeft verweerder voldoende rekening gehouden met de belangen van het kind?
11. De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat verweerder voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van het kind. In het kader van de aanvraag om maatschappelijke opvang is onderzocht of verzoekster zelfredzaam is en voor haar kind kan zorgen. Tussen partijen staat niet ter discussie dat verzoekster hiertoe in staat is. Zij heeft tot 8 juli 2021 ook in huisvesting voor haar en haar zoon kunnen voorzien, eerst in Suriname en daarna in Nederland. Van verzoekster mag daarom worden verwacht dat zij ook nu zelf kan zorgdragen voor huisvesting voor haarzelf en haar zoon, in (krimpregio’s in) Nederland of in Suriname.
Conclusie
12. Het bestreden besluit zal naar verwachting standhouden in bezwaar. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening daarom afwijzen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.