ECLI:NL:RBAMS:2021:5978

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2021
Publicatiedatum
19 oktober 2021
Zaaknummer
AMS 20/5601
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening IVA-uitkering wegens gebrek aan nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Spanje, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de afwijzing van een verzoek om herziening van eerdere besluiten met betrekking tot zijn IVA-uitkering. De eiser, die sinds 2011 een WIA-uitkering ontvangt, had in 2017 een toegenomen arbeidsongeschiktheid gemeld en verzocht om een nieuwe beoordeling van zijn IVA-uitkering. Het Uwv heeft echter op 31 maart 2020 en 2 oktober 2020 besluiten genomen waarin het verzoek van de eiser werd afgewezen, omdat er volgens het Uwv geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven tot wijziging van de eerdere besluiten.

Tijdens de zitting op 30 juni 2021 heeft de eiser aangevoerd dat het Uwv ten onrechte geen IVA-uitkering met terugwerkende kracht heeft toegekend per 1 juni 2016, en dat er wel degelijk nieuwe feiten zijn, zoals het ontbreken van de verklaring van de Spaanse arts in het dossier. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het Uwv terecht toepassing heeft gegeven aan artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die de herziening van de eerdere besluiten rechtvaardigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eerdere besluiten zorgvuldig zijn genomen en dat de eiser niet in beroep is gegaan tegen eerdere uitspraken die zijn arbeidsongeschiktheid beoordeelden.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van het verzoek om herziening door het Uwv in stand blijft. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/5601

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (Spanje), eiser (hierna: [eiser] )

(gemachtigde: mr. K.A. Faber),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder (hierna: Uwv)
( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Met een besluit van 31 maart 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv het verzoek van [eiser] om eerdere besluiten over zijn recht op een IVA-uitkering [1] te herzien, afgewezen.
Met een besluit van 2 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, via een videoverbinding, plaatsgevonden op 30 juni 2021. [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. [eiser] woont in Spanje. Hij is werkzaam geweest als accountmanager voor 40 uur per week. [eiser] ontvangt sinds 2011 een WIA-uitkering [2] . In 2017 heeft hij zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld. Het Uwv heeft de mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd vastgesteld. [eiser] heeft hiertegen bezwaar en beroep ingesteld. De rechtbank Amsterdam heeft in de uitspraak van 16 november 2018 het beroep ongegrond verklaard. Bij beslissing (op bezwaar) van 25 oktober 2019 heeft het Uwv aan [eiser] een IVA-uitkering toegekend per 1 september 2018. In zijn brief van 11 oktober 2019 heeft [eiser] een verzoek ingediend voor een nieuwe beoordeling van zijn IVA-uitkering, omdat het Uwv ten onrechte de verklaring van de Spaanse arts van [eiser] niet heeft betrokken bij de besluitvorming. Hij verzoekt het Uwv terug te komen van de beslissingen van 30 mei 2017 (loonaanvullingsuitkering blijft ongewijzigd 74,14%), 26 juni 2017 (loonaanvullingsuitkering gaat over in een vervolguitkering) en 12 juli 2017 (arbeidsongeschiktheidspercentage wijzigt in 74,69%).
2. Met het primaire besluit heeft het Uwv op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) beslist niet terug te komen van de eerdere beslissingen. Volgens het Uwv is er geen sprake van nieuwe feiten en omstandigheden die aanleiding zouden moeten geven tot wijziging van de eerdere besluiten.
3. Aan het bestreden besluit heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat de rechtbank Amsterdam in haar uitspraak van 16 november 2018 reeds heeft bevestigd dat de verzekeringsartsen van het Uwv de verklaring van de Spaanse arts hebben betrokken bij hun onderzoeken. De rechtbank heeft daarbij het beroep tegen het besluit van 12 juli 2017 ongegrond verklaard. Daarom staat volgens het Uwv vast dat de bevindingen van het Spaanse onderzoek en het zogeheten E213 formulier zijn meegewogen in de beoordeling bij de toekenning van de IVA-uitkering per 1 september 2018. Bovendien stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat [eiser] geen nieuwe stukken heeft ingediend waaruit blijkt dat nu wel sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
Standpunt van [eiser]
4. [eiser] voert aan dat het Uwv ten onrechte geen IVA-uitkering met terugwerkende kracht heeft toegekend per 1 juni 2016. Volgens [eiser] is wel sprake van nieuwe feiten en omstandigheden, omdat gebleken is dat de verklaring van de Spaanse arts niet in het dossier aanwezig is. Ook is het E213 formulier van de Spaanse arts niet op de juiste manier vertaald naar het Nederlands. Zo heeft [eiser] ter zitting uitgelegd dat de aankruisingen (van bij [eiser] voorkomende beperkingen) op het Spaanse formulier niet terug te vinden zijn in de Nederlandse vertaling. [eiser] vindt het bestreden besluit verder evident onredelijk omdat de rechtbank in haar vorige uitspraak heeft aangenomen dat [eiser] door de primaire verzekeringsarts is onderzocht.
Het oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank stelt voorop dat het belang voor [eiser] in deze procedure er in is gelegen dat hem alsnog een IVA-uitkering wordt toegekend over de periode 1 juni 2016 tot
1 september 2018. De rechtbank stelt voorts vast dat het Uwv in deze zaak terecht toepassing heeft gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het Uwv zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als de bestuursrechter tot het oordeel komt dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat de afwijzing van het verzoek om terug te komen van een besluit in beginsel dragen. De bestuursrechter kan niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. [3]
6. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moet worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. De aanvrager dient uiterlijk in de bezwaarfase nieuwe feiten of veranderde omstandigheden naar voren te brengen.
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat [eiser] bij zijn verzoek om terug te komen van eerdere besluiten noch in bezwaar nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangevoerd in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Volgens [eiser] is het bestreden besluit evident onredelijk omdat de Spaanse verklaring ontbreekt in het dossier en het E213 formulier van de Spaanse arts niet op de juiste manier in het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is betrokken. De rechtbank stelt vast dat op basis van het E213 formulier beperkingen zijn aangenomen door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Voor zover er wordt aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest of ten onrechte geen beperkingen zijn aangenomen, wijst de rechtbank naar de bovengenoemde uitspraak van deze rechtbank van 16 november 2018 waarin uitvoerig wordt ingegaan op de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling door het Uwv. Daarin is ook ingegaan op het bezwaar van [eiser] dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte niet alle door de Spaanse arts aangenomen beperkingen heeft overgenomen. Als [eiser] het niet eens was met deze beoordeling, dan was de geijkte weg geweest om tegen die uitspraak hoger beroep in te stellen. Dit heeft [eiser] nagelaten.
8. Verder vindt [eiser] , zo begrijpt de rechtbank, het bestreden besluit evident onredelijk omdat hij in februari 2017 niet in persoon is onderzocht door de primaire verzekeringsarts in Nederland, terwijl dat wel vermeld staat in de uitspraak van de rechtbank van 16 november 2018. In die uitspraak verwijst de rechtbank naar het rapport van de verzekeringsarts van 20 april 2017. De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat [eiser] hoger beroep had kunnen instellen tegen dat - in zijn ogen onjuiste - oordeel van de rechtbank in die uitspraak. Dat heeft [eiser] niet gedaan. Verder geldt dat de rechtbank in het rapport van 20 april 2017 van de verzekeringsarts niet terugleest dat deze arts [eiser] in persoon heeft onderzocht. Wel heeft de verzekeringsarts in het rapport vermeld welke onderzoeksactiviteiten hij heeft verricht, te weten bestudering van de aanwezige dossiergegevens. Voor zover [eiser] ook voor het overige van mening is dat het onderzoek door de verzekeringsarts in 2017 onvoldoende zorgvuldig is geweest, geldt ook hier dat het in de rede had gelegen dat [eiser] tegen de genoemde uitspraak van de rechtbank van 16 november 2018 hoger beroep had aangetekend. Immers, de rechtbank kwam in die uitspraak op basis van het medische onderzoek door het Uwv tot het oordeel dat het bestreden besluit van 12 juli 2017 op goede gronden was genomen.
Conclusie
9. Gelet op het voorgaande heeft het Uwv het verzoek om terug te komen van eerdere besluiten terecht afgewezen, omdat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb en evenmin is gebleken dat de besluiten evident onredelijk zijn. Het beroep is ongegrond. [eiser] krijgt geen gelijk.
10. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Bissumbhar, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Uitkering op grond van de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten.
2.Uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar arbeidsvermogen.
3.Zie de uitspraak van de Raad van 7 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:791.