ECLI:NL:RBAMS:2021:6067

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 oktober 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1441
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van algemene bijstandsuitkering en terugwerkende kracht in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser 1] en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. [eiser 1] had een aanvraag ingediend voor een algemene bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, met een verzoek om terugwerkende kracht tot 1 april 2020. Het college had de aanvraag goedgekeurd, maar alleen met terugwerkende kracht tot 28 juli 2020, de datum waarop [eiser 1] daadwerkelijk de aanvraag indiende.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser 1] in februari 2020 naar Tunesië was gereisd voor een familiebezoek en door de coronamaatregelen pas op 21 juli 2020 terugkeerde naar Nederland. [eiser 1] stelde dat hij door de coronamaatregelen niet in staat was om zich eerder bij het college te melden of een aanvraag in te dienen. Het college betwistte dit en stelde dat [eiser 1] zich digitaal of met hulp van derden had kunnen melden.

De rechtbank oordeelde dat [eiser 1] niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was om zich voor 28 juli 2020 te melden. De rechtbank bevestigde dat de wet bepaalt dat bijstand wordt toegekend vanaf de datum van aanvraag, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een toekenning met terugwerkende kracht rechtvaardigden. Het beroep van [eiser 1] werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/1441

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. M. Heikens),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

( [gemachtigde verweerder] ).
Partijen worden hierna [eiser 1] en het college genoemd.

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2020 heeft het college de aanvraag van [eiser 1] om een algemene bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet toegekend per 28 juli 2020.
Bij besluit van 25 februari 2021 heeft het college het bezwaar van [eiser 1] ongegrond verklaard.
[eiser 1] heeft daartegen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2021.
[eiser 1] en het college hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat het in deze zaak over?
1. [eiser 1] heeft op 28 juli 2020 een aanvraag ingediend voor algemene bijstand en daarbij 1 april 2020 als begindatum opgegeven.
2. Het college heeft [eiser 1] algemene bijstand toegekend per 28 juli 2020 en het bezwaar daartegen ongegrond verklaard.
3. [eiser 1] is het niet eens met de toekenning van algemene bijstand per 28 juli 2020. Vanaf februari 2020 verbleef [eiser 1] voor een familiebezoek in Tunesië. Vanwege de uitbraak van het coronavirus en de sluiting van het Tunesische luchtruim kon hij vervolgens pas op 21 juli 2020 terugvliegen naar Nederland. Dit terwijl [eiser 1] aanvankelijk een terugvlucht had geboekt voor 20 maart 2020. Die eerdere terugkomst had hem in de gelegenheid gesteld een bijstandsuitkering aan te vragen per 1 april 2020. [eiser 1] vindt dat de onvoorziene uitbraak van het coronavirus een bijzondere omstandigheid is en dat hem een algemene bijstandsuitkering met terugwerkende kracht tot 1 april 2020 moet worden toegekend.
4. Het college vindt dat [eiser 1] zich ondanks de uitbraak van het coronavirus vanuit Tunesië digitaal of met behulp van derden in de periode van 1 april 2020 tot en met
28 juli 2020 bij de gemeente Amsterdam had kunnen melden of een aanvraag had kunnen doen. Omdat dit niet is gebeurd, wordt de algemene bijstandsuitkering niet met terugwerkende kracht aan [eiser 1] toegekend.

Beoordeling door de rechtbank

Toekenning met terugwerkende kracht
5. Op grond van artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet wordt bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan. Daarbij geldt dat deze dag niet kan liggen voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
6. In vaste rechtspraak bevestigt de Centrale Raad van Beroep dit uitgangspunt. Uit die rechtspraak volgt ook dat van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. [1] Zulke omstandigheden kunnen zich bijvoorbeeld voordoen wanneer [eiser 1] niet kan worden verweten dat hij zich niet eerder heeft gemeld om bijstand aan te vragen of niet eerder een aanvraag heeft ingediend. Dit kan het geval zijn wanneer hij daartoe niet in staat is gebleken. [2]
7. De rechtbank stelt vast dat [eiser 1] op 28 juli 2020, zonder daaraan voorafgaande melding, een aanvraag om bijstand bij het college heeft ingediend. Hieruit volgt dat het college in beginsel vanaf die datum bijstand verleent.
8. [eiser 1] heeft ter zitting aangevoerd dat hij vanuit Tunesië niet in staat is geweest om zich op enige wijze voor een aanvraag bij het college te melden of een (digitale) aanvraag in te dienen. De rechtbank vindt dit niet aannemelijk. Dat die mogelijkheden beperkter waren vanwege zijn verblijf in Tunesië op het platteland, wil de rechtbank aannemen. Zonder nadere onderbouwing betekent dit echter niet dat van 1 april 2020 tot
28 juli 2020 geen enkele mogelijkheid bestond om zich telefonisch, digitaal, per post of met behulp van een derde bij de gemeente Amsterdam te melden of een aanvraag te doen.
Voorzienbaarheid
9. Voor zover [eiser 1] voor het bestaan van een bijzondere omstandigheid een beroep doet op de onvoorzienbaarheid (van corona), oordeelt de rechtbank dat dat criterium een maatstaf is voor het toekennen van bijzondere bijstand, maar niet voor het toekennen van algemene bijstand met terugwerkende kracht.
10. Het college heeft dan ook terecht geoordeeld dat geen sprake was van een bijzondere omstandigheid die een toekenning met terugwerkende kracht rechtvaardigt.

Conclusie

11. Het beroep is ongegrond. [eiser 1] krijgt geen gelijk.
12. Bij deze uitkomst bestaat voor een proceskostenveroordeling en vergoeding van het griffierecht geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Godthelp, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vijn, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan daar worden verzocht om een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 26 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1874 en die van 21 maart 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV8690.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2179.