In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser 1] en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. [eiser 1] had een aanvraag ingediend voor een algemene bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet, met een verzoek om terugwerkende kracht tot 1 april 2020. Het college had de aanvraag goedgekeurd, maar alleen met terugwerkende kracht tot 28 juli 2020, de datum waarop [eiser 1] daadwerkelijk de aanvraag indiende.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser 1] in februari 2020 naar Tunesië was gereisd voor een familiebezoek en door de coronamaatregelen pas op 21 juli 2020 terugkeerde naar Nederland. [eiser 1] stelde dat hij door de coronamaatregelen niet in staat was om zich eerder bij het college te melden of een aanvraag in te dienen. Het college betwistte dit en stelde dat [eiser 1] zich digitaal of met hulp van derden had kunnen melden.
De rechtbank oordeelde dat [eiser 1] niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was om zich voor 28 juli 2020 te melden. De rechtbank bevestigde dat de wet bepaalt dat bijstand wordt toegekend vanaf de datum van aanvraag, en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een toekenning met terugwerkende kracht rechtvaardigden. Het beroep van [eiser 1] werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.