ECLI:NL:RBAMS:2021:6235

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
13/102795-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van openlijke geweldpleging en mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg na geslaagd beroep op noodweer

In de strafzaak tegen de verdachte, die op 2 november 2021 door de Rechtbank Amsterdam werd behandeld, stond de vraag centraal of de verdachte zich schuldig had gemaakt aan openlijke geweldpleging en mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. De zaak vond zijn oorsprong in een vechtpartij op 17 november 2017, waarbij de verdachte betrokken was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de enige was die geweld heeft gebruikt, maar dat dit geweld plaatsvond in een situatie van noodweer. De rechtbank heeft het standpunt van het Openbaar Ministerie, dat de verdachte schuldig was aan de tenlastegelegde feiten, verworpen. De verdediging stelde dat de verdachte niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor het geweld, omdat hij handelde uit zelfverdediging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekwam, omdat hij handelde om zijn vriend te beschermen tegen een onmiddellijke dreiging van geweld. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten en verklaarde de vorderingen van de benadeelde partijen niet-ontvankelijk, aangezien er geen straf of maatregel aan de verdachte werd opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/102795-18
Datum uitspraak: 2 november 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 oktober 2021. Verdachte was daarbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Veldman, naar voren hebben gebracht. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en de ter terechtzitting gegeven toelichting door hun gemachtigde, [gemachtigde] .

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is –kort gezegd– ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
Feit 1: openlijke geweldpleging tegen [benadeelde partij 1] door die [benadeelde partij 1] te slaan, te schoppen en/of te duwen, op 17 november 2017.
Feit 2: openlijke geweldpleging tegen [benadeelde partij 2] door hem te slaan, te schoppen en te duwen, op 17 november 2017, terwijl het door verdachte gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel (hersenletsel, een zygoma fractuur links en/of een enkelfractuur links) ten gevolge heeft gehad. Dit feit is ook ten laste gelegd als mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg.
Ter zitting heeft de officier van justitie verklaard dat de openlijke geweldpleging met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg dient te worden beschouwd als het primair ten laste gelegde en de mishandeling met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg als het subsidiair ten laste gelegde. De feiten 2 primair en subsidiair zullen hierna dan ook als zodanig worden aangeduid.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 en 2 primair wettig en overtuigend kunnen worden bewezen, maar dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt en dat hij dus dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van feit 1, omdat uit het dossier niet volgt dat verdachte geweld heeft gebruikt tegen [benadeelde partij 1] . Ook van feit 2 primair dient verdachte te worden vrijgesproken, omdat geen sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking, hetgeen artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht wel vereist.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair geldt dat niet kan worden bewezen dat verdachte de klap heeft gegeven die tot zwaar lichamelijk letsel bij [benadeelde partij 2] heeft geleid. Mocht de rechtbank er wel van uitgaan dat verdachte de desbetreffende klap heeft gegeven, dan ontbreekt de onderbouwing voor het onderdeel zwaar lichamelijk letsel. Er is geen medische verklaring waaruit blijkt dat sprake zou zijn van arbeidsongeschiktheid, langdurige ziekenhuisopname, operatie en/of blijvend letsel. Daarnaast zijn andere oorzaken van het letsel niet uit te sluiten, [benadeelde partij 2] kan mogelijk zijn gestruikeld door zijn gebroken enkel. Subsidiair geldt dat verdachte een gerechtvaardigd beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt, aldus steeds de raadsvrouw.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Toetsingskader
Voor openlijke geweldpleging is in eerste instantie bepalend of er sprake is van daadwerkelijk geweld. Dat geweld kan verschillende vormen aannemen, maar moet wel een contrair karakter hebben en enige mogelijkheid hebben om de weerstand van de tegenstander te breken. Het geweld moet bovendien gepleegd zijn ‘in vereniging’. Er kan sprake zijn van evident nauw en bewust samenwerken, zoals vereist voor de kwalificatie van ‘medeplegen’. Deze strafbaarstelling is mede toepasselijk op –en wordt ook frequent toegepast bij– openlijk geweld dat bestaat uit een meer diffuus samenstel van uiteenlopende, tegen personen of goederen gerichte geweldshandelingen en dat plaatsvindt binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan samenwerkingsverband met een eigen – soms moeilijk doorzichtige – dynamiek.
Om van openlijke geweldpleging in de zin van art. 141 Sr. te kunnen spreken, zal beoordeeld moeten worden of de geleverde intellectuele en/of materiële bijdrage van de kant van de verdachte aan het geweld van voldoende gewicht is. Tevens geldt dat openlijke geweldpleging minder snel wordt aangenomen wanneer sprake is van louter verdedigend of afwerend geweld.
4.3.2
Wat is er gebeurd? – feiten en omstandigheden
Op 17 november 2017 vindt er rond 04.00 uur een vechtpartij plaats tussen twee groepen mannen aan het [straatnaam] in Amsterdam.
Van de ene groep (hierna: groep 1) kan worden vastgesteld dat deze bestond uit drie personen, namelijk verdachte, medeverdachte [medeverdachte] en [persoon] , die niet vervolgd is voor dit incident.
Van de andere groep (hierna: groep 2) kan worden vastgesteld dat deze bestond uit minimaal drie personen: in elk geval [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en een man met een kaal hoofd dan wel gemillimeterd haar. De identiteit van deze derde man is onbekend gebleven. [benadeelde partij 2] lag bewusteloos op de grond toen de politie arriveerde. Verbalisanten en getuigen omschrijven onder meer dat hij een “snurkende” ademhaling had. Later blijkt dat hij onder meer hersenletsel heeft overgehouden aan het incident. Hij is ook niet vervolgd.
De rechtbank stelt voorop dat er veel onduidelijk is gebleven over de vechtpartij. Zo is de aanleiding van het incident niet goed achterhaald. Wat er gedurende de vechtpartij precies door wie is gedaan, is ook niet geheel duidelijk. Dit heeft onder andere te maken met het feit dat het nacht was, dat er veel mensen (waaronder getuigen) door elkaar heen liepen en dat veel mensen op straat onder invloed waren van alcohol. Verschillende getuigen hebben een verklaring afgelegd, maar er is ruimte voor verwarring tussen de personen gedurende de vechtpartij. Zo is er een kale man, dan wel een man met gemillimeterd haar, in groep 2, en is er daarnaast een man met kort blond haar in groep 1. Opvallend is verder dat er veel lange personen deelnemen aan het gevecht, terwijl ook de getuige [getuige 1] 1.95 meter lang is. Hoewel verdachte (1.98 meter) kennelijk de langste is, zijn ook de vermoedelijk kale man, [benadeelde partij 2] en [persoon] lang. Van deze mannen is [persoon] met zijn 1.85 meter kennelijk de kleinste. Daarnaast draagt zowel in groep 1 als in groep 2 iemand een witte trui. In groep 1 is dat [persoon] en in groep 2 is dat [benadeelde partij 1] . Verder wordt er gesproken over een groep met vier witte/Nederlandse jongens (groep 1) en een groep met waarschijnlijk twee Marokkaanse jongens en één witte jongen (groep 2). Getuige [getuige 2] verklaart dat twee van de witte jongens uit groep 1 broers van elkaar zouden zijn, terwijl juist twee jongens uit groep 2 broers van elkaar zijn ( [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] ).
Toen de politie ter plaatse kwam, hebben de leden van groep 1 en een aantal getuigen een verklaring afgelegd. [benadeelde partij 2] was niet aanspreekbaar en is afgevoerd met de ambulance. Wel bevat het dossier een deels door hem gevoerd 112-gesprek. [benadeelde partij 1] wilde niets verklaren. De gebroeders [familienaam] hebben nadien schriftelijke aangiftes/verklaringen ingediend. Zij hebben echter beiden geen vragen willen beantwoorden. [benadeelde partij 1] heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen en verwezen naar de schriftelijke stukken. [benadeelde partij 2] is noch verschenen op de oproep, noch op de dagvaarding van de rechter-commissaris.
Hoewel de aanleiding van het incident niet helemaal duidelijk is geworden, hebben de leden van groep 1 en een aantal getuigen hier wel iets over verklaard. Verdachte heeft verklaard dat hij het eerste begin niet heeft gezien. Hij kwam erbij toen [medeverdachte] al op de grond lag. Hij heeft iemand van [medeverdachte] afgetrokken en later uitgehaald om zichzelf en zijn vrienden te beschermen. Hij weet niet of hij daarbij iemand heeft geraakt.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij drie jongens luidruchtig op zijn groep af hoorde komen. [persoon] raakte in gesprek met een jongen en [medeverdachte] hoorde dat er een woordenwisseling ontstond tussen [persoon] en de jongen met de bruine jas (vermoedelijk [benadeelde partij 2] ). [medeverdachte] mengde zich ertussen, maar werd op de grond getrokken. Hij lag onderop en weerde zich af. [medeverdachte] heeft geprobeerd om los te komen. Ook heeft hij een klap gekregen en uit paniek terug uitgehaald. Hij weet niet meer of hij iemand heeft geraakt.
[persoon] heeft verklaard dat sprake was van een woordenwisseling en dat het op een gegeven moment dreigend werd. Hij kreeg een klap en ging neer, maar hij weet niet meer precies hoe.
De getuige [getuige 2] verklaarde dat iemand werd aangesproken over wildplassen. Het gesprek escaleerde daarna en er werd over en weer geschreeuwd, geduwd en getrokken. Één van de jongens uit de groep met “Nederlandse” jongens (kennelijk groep 1) had eerst een grote mond, maar deinsde toen achteruit omdat de jongens uit de andere groep daar erg agressief op reageerden.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat aanvankelijk vooral sprake was van mannetjesgedrag. de twee groepen lokten elkaar uit. Er was sprake van geschreeuw en duwen en trekken, maar aanvankelijk werd er nog niet geslagen. Dat duurde ongeveer 10 seconden. Pas daarna escaleerde het.
Getuige [getuige 1] verklaarde dat er twee groepen jongens ruzie met elkaar hadden. Zij waren zowel verbaal als fysiek agressief.
[benadeelde partij 2] heeft in zijn schriftelijke verklaring verwezen naar een incident dat aan de vechtpartij met de groep van verdachte voorafging. Hij zou met een glas zijn geslagen door iemand waarvan hij dacht dat het een rechercheur was. Dit past bij de verklaringen van de groep van verdachte (groep 1) en sommige getuigen, die hebben verklaard dat de groep van de gebroeders [familienaam] (groep 2)mogelijk bij een eerder incident met anderen betrokken was. Het zou ook kunnen passen bij de verklaring van getuige [getuige 1] dat de man die hij ging helpen, naar later bleek [benadeelde partij 2] , een wond had op zijn wang.
4.3.3
Gebruik van geweld door verdachte
[benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] hebben verklaard dat [benadeelde partij 2] door drie mannen werd geschopt en geslagen, net zo lang totdat hij bewusteloos was. Deze verklaringen vinden echter in het geheel geen steun in het dossier. Uit getuigenverklaringen, ondersteund door de beelden, blijkt dat [benadeelde partij 2] op de grond is gevallen en bewusteloos is geraakt, nadat hij één klap tegen zijn hoofd kreeg.
De rechtbank stelt vast dat de getuigen niet eenduidig zijn als het gaat om de vraag wie deze klap aan [benadeelde partij 2] heeft uitgedeeld. Op de camerabeelden die de getuigen met hun mobiele telefoons hebben opgenomen en die de rechtbank op de zitting heeft bekeken, is te zien dat verdachte in eerste instantie achteruit loopt, zich op een gegeven moment omdraait, weer terug loopt en voorwaarts met zijn arm uithaalt. Omdat er een boom in beeld staat, is niet te zien of er iemand geraakt wordt. Echter, direct na de uithaal die verdachte maakt is te zien dat [benadeelde partij 2] achter de boom op straat ligt en blijft liggen. De persoon die de filmopname maakt (of iemand die zeer dicht bij de telefoon staat) roept op dat moment: ‘In één keer nokkie!’
Verdachte heeft over deze klap verklaard dat hij geen herinnering heeft aan wat er na de klap gebeurde en dat hij niet weet of hij iemand geraakt heeft. Het zou echter goed kunnen dat hij iemand heeft geraakt. Verdachte’s telefoon is kort na het incident afgetapt en in enkele gesprekken lijkt hij ook te suggereren dat het goed mogelijk is dat hij de bewuste klap heeft uitgedeeld. Op het moment dat [benadeelde partij 2] op de grond valt, is te zien dat medeverdachte [medeverdachte] enkele meters verderop staat. [persoon] lijkt op hetzelfde moment op de grond te vallen of ligt daar mogelijk al. Voor zowel [medeverdachte] als [persoon] geldt in elk geval dat er geen enkele aanwijzing is dat zij de bewuste klap hebben uitgedeeld, of anderszins hebben gezorgd dat [benadeelde partij 2] op de grond terecht kwam. Gelet op deze omstandigheden kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat verdachte een klap aan [benadeelde partij 2] heeft uitgedeeld, waardoor laatstgenoemde op de grond is gevallen, waar hij bleef liggen en waardoor hij, naar later is gebleken, ernstig letsel heeft opgelopen
4.3.4
Gebruik van geweld door andere leden van de groep van verdachte
Met betrekking tot het mogelijk door [medeverdachte] gebruikte geweld zijn er nog enkele verklaringen afgelegd, naast de verklaringen die hiervoor al zijn genoemd. Ook zijn er camerabeelden van het incident, die door getuigen met hun mobiele telefoons zijn opgenomen. De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij een kleine jongen compleet zag flippen en dat hij die jongen heeft vastgepakt en tegengehouden, omdat hij anders zeker iemand zou hebben geslagen. Het was makkelijk om deze jongen in bedwang te houden omdat hij heel klein was, echter was hij wel enorm agressief. Uit de camerabeelden waarop te zien is dat [medeverdachte] door een getuige wordt tegengehouden en het feit dat [medeverdachte] aanzienlijk kleiner is dan de overige betrokkenen, leidt de rechtbank af dat de getuige [getuige 1] het hier heeft over [medeverdachte] . Dat laatstgenoemde compleet zou zijn geflipt en iemand wilde aanvallen, zou erop kunnen duiden dat hij een significante bijdrage heeft geleverd aan het gepleegde geweld. De rechtbank is echter van oordeel dat uit de camerabeelden iets anders volgt. Weliswaar is op de beelden te zien dat [medeverdachte] wordt vastgehouden door [getuige 1] en is op het filmpje op een gegeven moment te horen dat er ‘laat me los!’ wordt geroepen, maar er is niet te zien dat [medeverdachte] op dat moment zeer agressief was. De rechtbank stelt vast dat ook uit de rest van het dossier onvoldoende volgt dat [medeverdachte] een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld.
Van het derde lid van de groep van verdachte, [persoon] , kan evenmin worden vastgesteld dat hij geweld heeft gebruikt. Op de camerabeelden is te zien dat hij valt en geschopt en geslagen wordt. Wanneer [benadeelde partij 2] op de grond valt, valt [persoon] opnieuw. Hieruit kan geen geweldshandeling worden afgeleid. Ook blijkt niet uit de getuigenverklaringen dat [persoon] enig geweld heeft gebruikt of op andere wijze een significante bijdrage aan het geweld heeft geleverd.
4.3.5
Conclusie ten aanzien van feit 1 en feit 2 primair
Alles afwegende komt, naar het oordeel van de rechtbank en op basis van de camerabeelden en de verklaringen van de verschillende betrokkenen, onvoldoende naar voren dat van de kant van [medeverdachte] of [persoon] sprake is geweest van geweld zoals bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. Dit houdt in dat het van die groep alleen verdachte is geweest die geweld heeft gepleegd en dat er geen bewezenverklaring kan volgen voor het openlijk in vereniging geweld plegen (feit 1 en feit 2 primair). Verdachte zal dan ook van deze feiten worden vrijgesproken.
4.3.6
Het oordeel over feit 2 subsidiair
Zwaar lichamelijk letsel?
Zoals onder 4.3.3 is overwogen, heeft verdachte een klap uitgedeeld aan [benadeelde partij 2] , waardoor laatstgenoemde op de grond is gevallen. Op basis van de getuigenverklaringen over de “snurkende” ademhaling en het bloed, de beelden en de processen-verbaal van de verbalisanten die ter plaatse kwamen, is duidelijk dat [benadeelde partij 2] na die val niet meer is aangevallen, maar ook niet meer overeind is gekomen en dat hij ernstig gewond was. Uit de medische verklaringen volgt dat [benadeelde partij 2] onder meer hersenletsel heeft opgelopen. Anders dan de raadsvrouw van verdachte is de rechtbank van oordeel dat duidelijk is dat het letsel dat [benadeelde partij 2] heeft opgelopen zwaar lichamelijk letsel is: er was sprake van traumatisch subduraal hematoom, een midlineshift, opname op de IC en een herstelduur van meer dan zes weken. Uit de
Rapportage Neuropsychologisch onderzoekvan 09-01-2020, die de rechtbank heeft ontvangen, blijkt bovendien dat in januari 2020 wordt gesproken over niet aangeboren hersenletsel, opgelopen door dit incident.
Noodweer?
Zowel de officier van justitie als de raadsvrouw hebben zich op het standpunt gesteld dat sprake is van noodweer dan wel noodweerexces. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of sprake is geweest van een noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte of één van zijn vrienden. De rechtbank beantwoordt die vraag als volgt.
Voordat verdachte uithaalde naar [benadeelde partij 2] was in elk geval [persoon] al ”neergegaan” en werd hij, door leden uit de andere groep (groep 2), terwijl hij op de grond lag, geschopt en geslagen. Na een korte confrontatie en nadat [persoon] weer overeind was gekomen probeerden verdachte en zijn vrienden weg te komen. Op het filmpje gemaakt door getuige [getuige 4] is te zien dat verdachte achteruit loopt, terwijl mannen uit groep 2 op hem aflopen. Op het filmpje gemaakt door getuige [getuige 2] is te zien dat verdachte achteruit loopt terwijl de gebroeders [familienaam] met versnelde pas in zijn richting komen en er ook iets wordt geroepen als “je bent kanker groot toch”. [benadeelde partij 2] haalt twee keer met zijn rechter arm uit naar het hoofd van verdachte. Verdachte draait dan om en rent weg, achtervolgd door [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] .
Op dat moment komt de agressie en dreiging duidelijk van de leden van groep 2, en niet van verdachte en/of zijn vrienden. Verdachte loopt terug in de richting van het gevecht waarin [persoon] wordt belaagd en haalt uit als hij bij het gevecht aankomt.
Verdachte en zijn vrienden hebben verklaard dat zij elkaar niet alleen wilden laten, vanwege de agressie van de andere groep. Het is dan ook aannemelijk dat verdachte terug rende richting het gevecht om [persoon] te beschermen. Omdat [persoon] kennelijk niet weg kon komen en niet van verdachte kan worden verwacht dat hij zijn vrienden in deze situatie alleen zou laten, is voldaan aan het subsidiariteitsvereiste. Verdachte heeft vervolgens één keer uitgehaald naar [benadeelde partij 2] . Het eenmaal met de vuisten uithalen is een proportionele reactie op het geweld dat de andere groep gebruikte. De rechtbank merkt daarbij nadrukkelijk op dat de fysieke gevolgen voor [benadeelde partij 2] zeer ernstig zijn geweest. Dit maakt echter niet dat om die reden geen sprake kan zijn geweest van gerechtvaardigde verdediging, of proportioneel geweld.
Vrijspraak
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat verdachte weliswaar een klap aan [benadeelde partij 2] heeft gegeven, en dat die klap zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad, maar dat verdachte een gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt. Nu de rechtbank van oordeel is dat de verdachte een geslaagd beroep op de rechtvaardigingsgrond noodweer kan doen, kan niet wettig en overtuigend bewezen worden geacht dat de ten laste gelegde gedraging wederrechtelijk en daarmee mishandelend is, aangezien met de term ‘mishandeling’ in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht mede de wederrechtelijkheid van de gedraging tot uitdrukking wordt gebracht (vgl. Hoge Raad 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6690). Het geslaagde beroep op noodweer ontneemt aan het geweld zijn wederrechtelijk karakter. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van feit 2 subsidiair.

5.De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2]

De rechtbank zal beide vorderingen niet-ontvankelijk verklaren, gelet op de omstandigheid dat verdachte van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken en aan hem dus geen straf of maatregel wordt opgelegd.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1, feit 2 primair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en T. Arnoldussen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.D.N. Tool en J.N.O.S. Mol, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 november 2021.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.