ECLI:NL:RBAMS:2021:6279

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
3 november 2021
Zaaknummer
13/033161-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling en openlijke geweldpleging met inachtneming van psychische gesteldheid

Op 26 oktober 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mishandeling en openlijke geweldpleging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van [aangever 1] op 4 februari 2020 en openlijke geweldpleging tegen [aangever 2] op 27 februari 2020. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de psychische gesteldheid van de verdachte, die lijdt aan schizofrenie van het paranoïde type. Ondanks de bewezenverklaring van de feiten, heeft de rechtbank besloten om geen voorwaardelijk strafdeel op te leggen, omdat de verdachte op de goede weg lijkt te zijn en er geen eerdere veroordelingen voor geweldsfeiten zijn. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, met aftrek van voorarrest, en heeft de vervangende hechtenis van 40 dagen opgelegd voor het geval de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd door te wijzen op de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de positieve ontwikkeling van de verdachte in zijn behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummers: 13.033161.20 en 13.199852.20 (ter terechtzitting gevoegd) [verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/033161-20 (zaak A) en 13/199852-20 (zaak B)
Datum uitspraak: 26 oktober 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 oktober 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, ter terechtzitting gevoegd. Deze zaken worden hierna als zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. G. Rasker, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. K. Cras, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd en na een wijziging van de tenlastelegging - tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan
In zaak A:
1. primair: medeplegen van een poging tot diefstal met geweld van geld en/of goederen van [aangever 1] op 4 februari 2020 te Amsterdam;
subsidiair: medeplichtigheid hieraan.
2. primair: het medeplegen van de zware mishandeling van [aangever 1] op 4 februari 2020 te Amsterdam;
subsidiair: het medeplegen van de mishandeling van [aangever 1] op 4 februari 2020 te Amsterdam.
In zaak B:
primair: openlijk in vereniging geweld plegen tegen [aangever 2] op 27 februari 2020
te Amsterdam;
subsidiair: het medeplegen van de mishandeling van [aangever 2] op 27 februari 2020
te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlasteleggingen is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft in beide zaken gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde feiten op basis van de bewijsmiddelen in het dossier.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadvrouw heeft verzocht verdachte in zaak A vrij te spreken. Het dossier biedt onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om te spreken van een rol van verdachte bij de (poging tot) diefstal met geweld (feit 1). Uit het dossier kan ten aanzien van feit 2 niet worden afgeleid dat aangever, door het handelen van verdachte, de aanmerkelijke kans had op zwaar lichamelijk letsel en dat die kans door verdachte bewust is aanvaard. Immers blijkt niet van specifieke geweldshandelingen door verdachte. Uit het dossier blijkt enkel dat verdachte aangever heeft opgetild, terwijl anderen op aangever intrapten. Een nauwe en bewuste samenwerking met de anderen ontbreekt. Verdachte dient derhalve ook te worden vrijgesproken voor de eenvoudige mishandeling.
In zaak B heeft de raadsvrouw verzocht verdachte vrij te spreken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. De feitelijke gang van zaken kan niet in voldoende mate worden vastgesteld, onder andere vanwege het ontbreken van camerabeelden en de getuigenverklaringen lopen uiteen, waardoor niet kan worden bewezen dat verdachte geweldshandelingen heeft verricht.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Zaak A
[aangever 1] heeft aangifte gedaan van een poging tot straatroof op 4 februari 2020 op de Oudezijds Achterburgwal. Hij heeft verklaard dat hij van een man drugs kreeg aangeboden, waarna hij werd ingesloten door een groep mannen en door hen geweld is gebruikt. Het dossier bevat processen-verbaal van bevindingen, waarin de camerabeelden van dit incident staan omschreven. Hierop zou blijkens de processen-verbaal te zien zijn dat sprake is van geweldshandelingen tegen aangever, verricht door onder anderen verdachte, en pogingen om zijn portemonnee en telefoon af te pakken.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zijn medeverdachten niet kent. Hij heeft hen enkel begroet, zodat hij niet angstig zou overkomen en zelf slachtoffer zou worden. Verdachte heeft voorts verklaard dat hij aangever niet heeft geslagen. Toen verdachte zag dat aangever op de grond lag, wilde verdachte hem helpen. Verdachte heeft aangever aan zijn broek opgetild. Ter terechtzitting en bij zijn verhoor bij de politie, heeft verdachte verklaard dat aangever hem toen vuil aankeek, waarop verdachte hem weer op de grond liet vallen.
Ter terechtzitting heeft de rechtbank de beschikbare camerabeelden bekeken. De rechtbank constateert dat de processen-verbaal van bevindingen niet eenduidig aansluiten bij wat de rechtbank op de camerabeelden heeft gezien, en niet heeft gezien. Zo is geverbaliseerd dat op de camerabeelden te zien zou zijn dat verdachte aangever heeft geslagen, terwijl de rechtbank op zitting heeft geconstateerd dat dit op de camerabeelden niet op die manier te zien is. Daarnaast bevinden zich stills in het dossier die niet te herleiden zijn tot de camerabeelden waarover de rechtbank de beschikking heeft gekregen en waarvan niet duidelijk is bij welke camerabeelden die horen. Dit alles maakt dat de rechtbank behoedzaam omgaat met het gebruik van de processen-verbaal van de camerabeelden.
De rechtbank heeft op basis van de camerabeelden kunnen vaststellen dat verdachte [aangever 1] aanspreekt, er vervolgens andere personen bij komen en er gedoe ontstaat. Op basis van de verklaring van verdachte en het proces-verbaal van de beschrijving van de camerabeelden kan verder worden vastgesteld dat verdachte aangever van de grond heeft opgetild en hem vervolgens weer op de grond heeft laten vallen.
De rechtbank kan, gelet op het voorgaande, niet vaststellen dat verdachte een aandeel heeft gehad in de (poging tot) straatroof. Immers kan niet worden vastgesteld dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten, of dat verdachte behulpzaam is geweest bij de poging tot het plegen van de straatroof en zijn medeverdachten opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van feit 1 primair en subsidiair en feit 2 primair.
De rechtbank acht met de vastgestelde handelingen van verdachte, te weten het laten vallen van [aangever 1] op de grond, wel het subsidiair tenlastegelegde onder feit 2 bewezen, namelijk de mishandeling.
3.3.2
Zaak B
[aangever 2] heeft aangifte gedaan van een mishandeling op 27 februari 2020 op de Eerste Oosterparkstraat te Amsterdam. Aangever liep het café uit en zag een voor hem onbekende man staan. Deze man droeg een pet, had een licht getinte huidskleur en heeft aangever met een vuist op zijn gezicht, boven zijn rechteroog, geslagen. Aangever is met deze man in een worsteling geraakt, waarna beiden op de grond zijn gevallen. Een andere, onbekende, man heeft aangever vervolgens met kracht tegen zijn hoofd getrapt. Uit de bijgevoegde foto blijkt dat aangever letsel heeft opgelopen, onder andere een bebloed voorhoofd.
De aangifte wordt ondersteund door de getuigenverklaringen in het dossier.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij op 27 februari 2020 in de Eerste Oosterparkstraat in gesprek is geraakt met een man met lang haar, die hij herkend heeft op een foto van aangever, dat hij een pet droeg en dat hij die man heeft geslagen.
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen aangever door hem tegen het gezicht te slaan met enig lichamelijk letsel ten gevolge.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
zaak A feit 2 subsidiair:
op 4 februari 2020 te Amsterdam [aangever 1] heeft mishandeld door voornoemde [aangever 1] van de grond op te tillen en vervolgens met zijn rug op de grond te laten vallen.
zaak B primair:
op 27 februari 2020 te Amsterdam openlijk, te weten Eerste Oosterparkstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [aangever 2] , door hem tegen het gezicht te slaan terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel voor [aangever 2] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen in bijlage II zijn vervat.

5.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

5.1
Standpunt van de verdediging
In zaak A
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer toekomt. Er was sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zijn lijf. Verdachte is in een gevecht beland, waaraan hij zich niet kon onttrekken en waartegen hij zich mocht verdedigen.
In zaak B
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte een geslaagd beroep op noodweer(exces) toekomt. Er was sprake van een noodweersituatie waaraan verdachte zich niet kon onttrekken, omdat hij het gevecht probeerde te sussen. Het door verdachte toegepaste geweld is proportioneel.
5.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich in beide zaken op het standpunt gesteld dat geen geslaagd beroep op noodweer(exces) kan worden gedaan, omdat er geen sprake is van enige ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich heeft mogen verdedigen.
5.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het bestaan van een noodweer(exces) in beide zaken niet aannemelijk geworden, nu op geen enkele wijze vast is komen te staan dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachte. De verklaringen die verdachte daarover heeft afgelegd, vinden geen steun in het dossier
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Ook is er geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een taakstraf voor de duur van
180 uren, met aftrek van voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met een proeftijd van twee jaren, wordt opgelegd.
6.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat het goed gaat met verdachte en dat er contra-indicaties zijn voor het opleggen van een gevangenisstraf. De raadsvrouw heeft verzocht te volstaan met een (voorwaardelijke) taakstraf.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling en openlijke geweldpleging. De twee situaties zijn voor de aangevers erg beangstigend geweest. Dergelijke feiten zorgen bovendien voor een gevoel van onveiligheid in de samenleving.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 14 september 2021, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor geweldsfeiten. De rechtbank merkt voorts op dat zaken van verdachte eerder zijn geseponeerd wegens zijn gezondheidstoestand en eenmaal sprake is geweest van toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) voor een bedreiging.
Uit het reclasseringsrapport van 7 oktober 2021, opgesteld door mevrouw [persoon] , blijkt dat de aard van de psychische problematiek van verdachte, zijnde schizofrenie van het paranoïde type, mogelijk invloed had op het delictgedrag. Het niet op de juiste wijze gebruiken van zijn medicatie kan een risicofactor zijn, omdat dit kan leiden tot achterdocht en agitatie. Het onderzoek van de reclassering heeft uitgewezen dat verdachte sinds vorig jaar mei in positieve zin is veranderd. Hij werkt mee aan de behandeling van Mentrum en staat open voor begeleiding van HVO Querido. De structuur in het leven van verdachte, onder andere zijn woning en dagbesteding, kan worden gezien als een beschermende factor voor recidive. Een punt van aandacht in de huidige begeleiding en behandeling blijft het medicatiegebruik. De reclassering adviseert, gelet op de positieve ontwikkelingen en huidige hulpverlening, een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. Een gevangenisstraf is onwenselijk, omdat dan mogelijk de stijgende lijn wordt doorbroken. Voor het opleggen van een taakstraf ziet de reclassering geen
contra-indicaties.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het goed met hem gaat. Hij zit in zijn eindexamenjaar juridische dienstverlening en is aangenomen bij de gemeente. Zijn rechterlijke machtiging (zorgmachtiging) is met wederzijdse goedkeuring verlengd en verdachte waardeert de gesprekken met de psychiater. Verdachte heeft verklaard dat hij zich eerder door onjuiste medicatie raar en onbegrepen voelde, maar dat zijn medicijnen nu goed helpen. Ter illustratie heeft verdachte verklaard dat hij ten tijde van de bedreiging, waarvoor artikel 9a Sr is toegepast, de verkeerde medicatie kreeg. Daardoor had verdachte het gevoel dat hij door iedereen werd aangevallen.
De rechtbank zal bij de straftoemeting afwijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden. Bovendien komt de rechtbank tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie. De rechtbank neemt als uitgangspunt de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze noemen als oriëntatiepunt voor een mishandeling een geldboete van € 500,- en voor een openlijke geweldpleging met enig letsel een werkstraf van 150 uren. De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met zijn psychische gesteldheid. De rechtbank heeft geconstateerd dat verdachte op de goede weg is, onder behandeling staat en zelfinzicht toont in zijn problematiek.
De rechtbank legt aan verdachte een taakstraf op voor de duur van 80 uren, met aftrek van voorarrest. Een voorwaardelijke strafdeel vindt de rechtbank niet nodig, gelet op de hulp en begeleiding die verdachte al heeft en vooral het feit dat verdachte de goede weg lijkt te zijn ingeslagen. De rechtbank heeft er vertrouwen in dat verdachte deze positieve lijn voortzet, ook zonder een voorwaardelijk strafdeel dat boven zijn hoofd hangt

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 141 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
in zaak A:
feit 2 subsidiair:mishandeling;
in zaak B:
primair:openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van zaak A, feit 2 subsidiair, en zaak B, primair:
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van tachtig (80) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee (2) uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.G.C. Groenendaal, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en K. Duker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Kanters, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 oktober 2021.
[.]
[.]
[.]
[.]

2.[.]

.