ECLI:NL:RBAMS:2021:6490

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 september 2021
Publicatiedatum
15 november 2021
Zaaknummer
AMS 21/561
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de status van migrerend werknemer en terugvordering van studiefinanciering

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een EU-student, eiser, en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder. Eiser, die een opleiding Europese Studies volgt aan de Universiteit van Amsterdam, ontving in 2019 studiefinanciering. Na een controle concludeerde verweerder dat eiser in april 2019 niet voldeed aan de urennorm van 56 uur betaald werk per maand en vorderde de studiefinanciering terug. Eiser was het hier niet mee eens en startte een procedure bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de maanden voor en na april 2019 reële arbeid heeft verricht en dat hij in april 2019, ondanks een wisseling van werkgever, nog steeds als migrerend werknemer moest worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte had geconcludeerd dat eiser zijn status als migrerend werknemer had verloren, omdat hij in april 2019 niet aan de urennorm voldeed. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat verweerder het betaalde griffierecht en de proceskosten aan eiser moet vergoeden.

De uitspraak benadrukt het belang van een individuele beoordeling van de omstandigheden van de betrokken werknemer en bevestigt dat de status van werknemer niet louter op basis van het aantal gewerkte uren mag worden vastgesteld. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 2.992,-. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/561

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] ,te Amsterdam, eiser
(gemachtigde: mr. G. Gabrelian en mr. W. Bommel),
en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. P.E. Merema).

Conclusie

1. De rechtbank stelt [eiser]
in het gelijk. De rechtbank legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.

Wat is de aanleiding voor deze rechtszaak en hoe verliep de procedure?

2.1
Eiser is onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie en volgt een opleiding Europese Studies aan de Universiteit van Amsterdam. Eiser heeft over het jaar 2019 studiefinanciering ontvangen.
2.2
Omdat volgens verweerder na een controle is gebleken dat eiser niet kon kwalificeren als migrerend werknemer in de maand april 2019, heeft verweerder de studiefinanciering van eiser over de maand april 2019 teruggevorderd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser in de maand april 2019 geen migrerend werknemer was of daarmee gelijk kan worden gesteld, omdat hij niet ten minste 56 uur betaald werk heeft verricht. Eiser is het hier niet mee eens en startte daarom deze procedure bij de rechtbank. De rechtbank heeft een zitting gehouden op 8 september 2021, waar de zaak met partijen is besproken.

Wat zijn de regels?

3. EU [1] -studenten die kunnen worden aangemerkt als migrerend werknemer zoals bedoeld in artikel 39 van het EG [2] -Verdrag (thans artikel 45 van het VWEU [3] ) komen op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder b van de Wet studiefinanciering (Wsf) 2000 in aanmerking voor studiefinanciering. In de beleidsregel controlebeleid migrerend werknemerschap van 13 december 2012 heeft verweerder vastgelegd dat iedere studerende die over de controleperiode 56 uur of meer gemiddeld per maand werkt, zonder meer de status van migrerend werknemer heeft en daarmee recht heeft op studiefinanciering. Indien de studerende niet voldoet aan dit criterium kan de Dienst Uitvoering Onderwijs nader onderzoek doen naar de individuele omstandigheden van het geval. Bij deze controle moeten de objectieve criteria en alle omstandigheden die te maken hebben met de aard van zowel de betrokken werkzaamheden als de betrokken arbeidsverhouding in hun geheel beoordeeld worden.

Mocht verweerder de studiefinanciering terugvorderen over de maand april?

Het standpunt van eiser
4.1
Eiser heeft – kort samengevat – aangevoerd dat hij in de gecontroleerde periode nog steeds migrerend werknemer was. Verweerder had niet alleen moeten kijken naar het aantal uren om vast te stellen of hij migrerend werknemer is, maar had op basis van de individuele toets moeten concluderen dat er, ook in april, sprake was van een reële arbeidsverhouding en dus van werknemerschap.
Beoordeling door de rechtbank
4.2.1
Volgens vaste rechtspraak van het HvJEU [4] heeft het begrip “werknemer” in artikel 45 van het VWEU een communautaire inhoud en mag het niet beperkt worden uitgelegd. “Werknemer” is eenieder die reële en daadwerkelijke arbeid verricht, met uitsluiting van werkzaamheden van zo geringe omvang dat zij louter marginaal en bijkomstig zijn.
4.2.2
Uit de rechtspraak van het HvJEU volgt ook dat de feitelijke beoordeling of een betrokkene de status van werknemer heeft, door de nationale rechter moet worden verricht. De nationale rechter moet zich baseren op objectieve criteria en alle omstandigheden van de zaak die te maken hebben met de aard van zowel de betrokken werkzaamheden als de betrokken arbeidsverhouding, in hun geheel beoordelen. Hoofdkenmerk van de arbeidsverhouding is dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag werkzaamheden verricht en hiervoor een beloning ontvangt. [5]
4.2.3
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in 2019 reële arbeidsovereenkomsten heeft gesloten, te weten in de periode t/m maart bij Restaurant [naam] en vanaf april bij [een tankstation] , en dat op basis van die overeenkomsten reële betalingen aan eiser hebben plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldaan aan de hoofdkenmerken van een arbeidsverhouding, zoals bedoeld in de jurisprudentie aangehaald in de vorige rechtsoverweging.
4.2.4
Echter, de vraag in dit geschil is of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser in de maand april 2019 zijn status als migrerend werknemer heeft verloren. Verweerder stelt zich op het standpunt dat, gelet op artikel 1.1 in samenhang met artikel 3.21 van de Wsf 2000, verweerder in beginsel per maand studiefinanciering mag toekennen en dus ook per studiefinancieringstijdvak (van minimaal een maand) kan bekijken of iemand aan de voorwaarden voor studiefinanciering voldoet. Net zoals de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in haar uitspraak van 30 augustus 2017 [6] , begrijpt de rechtbank het belang van verweerder om in geval van EU-studenten periodiek te kunnen controleren of zij nog voldoen aan de vereisten van het migrerend werknemerschap. Dat betekent dat verweerder, indien het toegekende studiefinancieringstijdvak korter is dan een jaar, voor dat specifieke deel van het jaar mag controleren en daarover het gemiddelde mag berekenen om te bekijken of er sprake is van reële en daadwerkelijke arbeid.
4.2.5
De rechtbank ziet in het dossier dat eiser in april 2019 in dienst was bij [een tankstation] . en 20 uur heeft gewerkt. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij in de maand april van werkgever is gewisseld en hij pas per 18 april 2019 in dienst is getreden bij [een tankstation] .
Voorafgaand aan de maand april 2019 was eiser in dienst bij Restaurant [naam] waar hij van
1 januari 2019 tot en met 31 maart 2019 in totaal 197 uur, gemiddeld 65,67 uur heeft gewerkt.
4.2.6
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle omstandigheden van dit geval, waaronder de aard en omvang van de werkzaamheden die eiser zowel voor als na de maand april heeft gewerkt en uitbetaald heeft gekregen, hij in de maand april 2019 nog steeds moest worden aangemerkt als migrerend werknemer. Eiser heeft daarbij, ook in april 2019, reële en daadwerkelijke arbeid verricht, maar door het wisselen van werkgever alleen in die maand niet aan de urennorm voldaan. De rechtbank is van mening dat, ondanks dat eiser in april 2019 twee weken niet heeft gewerkt als gevolg van een nieuwe arbeidsovereenkomst, er nog steeds sprake was van werknemerschap, mede gelet op het feit dat eiser de daaraan voorafgaande maanden aan de urennorm heeft voldaan en in de periode na april 2019 ook.
4.2.7
Het beroep is daarmee gegrond. Eiser is ten onrechte niet aangemerkt als werknemer in de zin van artikel 45 van het VWEU en daarmee ontbreekt de feitelijke grondslag voor het herzien en het terugvorderen van de studiefinanciering in de maand april 2019 in het bestreden besluit. Dit betekent dat ook het primaire besluit wordt herroepen.

Krijgt eiser de kosten van deze procedure vergoed?

5. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalde rechtbank dat verweerder aan eisers het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Ook veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.992,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Indien aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.992,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.C. Langendoen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.L. van Egmond, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2021.
griffier
rechter
de rechter is verhinderd de uitspraak te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Europese Unie
2.Europese Gemeenschap
3.Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
4.Hof van Justitie van de Europese Unie
5.Zie bijvoorbeeld de arresten van het HvJEU van 3 juli 1986, Lawrie-Blum, ECLI:EU:C:1986:284, rov. 16 en 17, en van 4 februari 2010, Genc, ECLI:EU:C:2010:57, rov. 19, 27 en 32, https://eur-lex.europa.eu/) (vgl. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2865 op www.rechtspraak.nl).
6.Zie CRvB 30 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2973 (gepubliceerd op