ECLI:NL:RBAMS:2021:6568

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
17 november 2021
Zaaknummer
13/007568-21 (zaak A), 13/059371-21 (zaak B) en 13/189354-21 (zaak C) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor meerdere diefstallen en geweldsdelicten in Amsterdam

Op 16 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 37-jarige man, die zich tussen december 2020 en januari 2021 schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen en geweldsdelicten in Amsterdam. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden en een tbs-maatregel, omdat hij onder meer een diefstal met geweld heeft gepleegd. De zaak omvat drie afzonderlijke parketnummers: 13/007568-21 (zaak A), 13/059371-21 (zaak B) en 13/189354-21 (zaak C). Tijdens de zittingen op 5 augustus en 2 november 2021 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld, afpersing en bedreiging van meerdere slachtoffers, waarbij geweld is gebruikt. De rechtbank heeft de bewezenverklaring van de feiten gebaseerd op de verklaringen van de slachtoffers en de bekennende verklaring van de verdachte. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan schizofrenie en een stoornis in het gebruik van middelen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte ter beschikking moet worden gesteld en van overheidswege moet worden verpleegd, gezien het gevaar voor herhaling van soortgelijke feiten. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die ook slachtoffer zijn geworden van de geweldsdelicten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/007568-21 (zaak A), 13/059371-21 (zaak B) en 13/189354-21 (zaak C) (Promis)
Datum uitspraak: 16 november 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd te: [naam] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 5 augustus 2021 en 2 november 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd op de terechtzitting van 5 augustus 2021. Deze zaken worden hierna respectievelijk als zaken A tot en met C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Kurniawan-Ayre en van wat verdachte en zijn raadsman mr. R.J.H. Titahena naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van dat wat de benadeelde partijen
[slachtoffer 1] , bijgestaan door haar advocaat mr. S. Aytemür, en [slachtoffer 2] , bijgestaan door mr. S. Jackson, juridisch medewerker van Slachtofferhulp Nederland, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd en na wijziging van de tenlastelegging op de zitting van
5 augustus 2021 – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
Feit 1:
diefstal met geweld en/of afpersing van een mobiele telefoon en een geldbedrag van 200 euro van Domino’s Pizza en/of [slachtoffer 3] op 1 januari 2021 te Amsterdam, waarbij geweld is gebruikt tegen [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] ;
Feit 2:
diefstal met geweld en/of afpersing op 3 januari 2021 te Amsterdam, waarbij de scooter van [slachtoffer 1] met (bedreiging van) geweld is weggenomen dan wel afgeperst;
Zaak B
Feit 1:
diefstal met geweld en/of afpersing op 13 december 2020 te Amsterdam, waarbij de motorfiets van [slachtoffer 5] met (bedreiging van) geweld is weggenomen dan wel afgeperst;
Feit 2:
bedreiging van [slachtoffer 6] op 3 januari 2021 te Amsterdam;
Zaak C
Feit 1:
mishandeling van [slachtoffer 2] op 3 januari 2021 te Amsterdam;
Feit 2:
bedreiging van [slachtoffer 2] op 3 januari 2021 te Amsterdam;
Feit 3:
bedreiging van [slachtoffer 7] op 3 januari 2021 te Amsterdam.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in
bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de feiten onder zaak A, zaak B, onder 2, en zaak C gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van feit 1 in zaak B heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat diefstal met geweld niet bewezen kan worden verklaard, omdat de geweldshandelingen losstaan van het wegnemen van de motorfiets. Op het moment dat verdachte geweld gebruikte had hij niet de intentie om de motorfiets weg te nemen. De diefstal kan wel worden bewezen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht alle ten laste gelegde feiten in zaak A, B en C, gelet op de bewijsmiddelen genoemd in
bijlage II(waaronder de bekennende verklaring van verdachte), wettig en overtuigend bewezen.
Partiële vrijspraak ten aanzien van zaak B, feit 1:
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat niet is vast te stellen dat de door verdachte gepleegde geweldshandelingen zijn gepleegd met het oogmerk om de motorfiets van aangever weg te nemen. Dat er geweldshandelingen zijn gepleegd staat vast, maar verdachte verklaart dat hij op dat moment niet de intentie had om de motor weg te nemen. Hij verklaart dat er een worsteling ontstond naar aanleiding van een drugsdeal en dat hij de motorfiets uiteindelijk wel heeft gebruikt om weg te komen. Deze verklaring van verdachte valt op basis van de inhoud van het procesdossier niet uit te sluiten en om die reden zal ten aanzien van zaak B, feit 1 slechts de diefstal bewezen worden verklaard en zal verdachte worden vrijgesproken van diefstal met geweld.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A
Feit 1:
op 1 januari 2021 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon en een geldbedrag van 200 euro, toebehorende aan Domino’s Pizza (perceel Waterlandplein), in elk geval aan een ander dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en,
met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van enig geldbedrag, geheel toebehorende aan Domino’s Pizza, welke bedreiging met geweld bestond uit het:
- met een soort panty over zijn hoofd
- op een dreigende manier naar de toonbank lopen en over de toonbank springen en
- een mes aan die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] tonen en/of voorhouden en
- met het mes richting die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] stekende bewegingen maken en
- daarbij/vervolgens aan die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] toevoegen van de woorden:
“give me the phone” en "money, money" en “give me the phone” en
“money, now, come now”;
Feit 2:
op 3 januari 2021 te Amsterdam met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld die [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een scooter (inclusief meerdere goederen in de buddyseat en een sleutelbos), toebehorende aan die [slachtoffer 1] , welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestonden uit het:
- met gespreide armen en benen de weg versperren/blokkeren en
- op een dreigende manier een mes tegen de keel van die [slachtoffer 1] houden en
- bij die [slachtoffer 1] achterop de scooter springen en daarbij/vervolgens die [slachtoffer 1] hij de schouders vastpakken en
- meermalen met een mes richting het been van die [slachtoffer 1] zwaaien en
- aan die [slachtoffer 1] toevoegen van de woorden: “geef nu geld, geef snel je geld” en/of ‘ geef je telefoon” en/of “geef je scooter, nu afstappen of ik stuur je echt naar Allah”;
Zaak B
Feit 1:
op 13 december 2020 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een motorfiets/motorscooter, toebehorende aan [slachtoffer 5] ;
Feit 2
op 3 januari 2021 te Amsterdam [slachtoffer 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door op een dreigende manier een mes te tonen en vervolgens met een hand een snijbeweging langs zijn (verdachtes) keel te maken en te gebaren dat die [slachtoffer 6] stil moest zijn en naar bloedvlekken op zijn kleding en naar die [slachtoffer 6] te wijzen;
Zaak C
Feit 1
op 3 januari 2021 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft mishandeld door één of meerdere malen (met kracht)
- te duwen en
- in haar gezicht te stompen en
- bij haar nek vast te pakken en
- terwijl die [slachtoffer 2] - in een kwetsbare positie - op de grond lag, bovenop haar lichaam te zitten;
Feit 2
op 3 januari 2021 te Amsterdam [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: “stop met gillen, anders vermoord ik je”;
Feit 3
op 3 januari 2021 te Amsterdam [slachtoffer 7] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door op een dreigende manier een mes aan die [slachtoffer 7] te tonen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de bewezenverklaarde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek van het voorarrest.
De officier van justitie heeft tevens gevorderd dat verdachte ter beschikking wordt gesteld (hierna: tbs-maatregel) met bevel dat hij van overheidswege wordt verpleegd. De officier van justitie heeft in haar op schrift gestelde requisitoir uiteengezet dat aan alle vereisten voor oplegging van tbs-maatregel met dwangverpleging is voldaan.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte een minder ingrijpende maatregel dan een tbs-maatregel met dwang moet worden opgelegd. Verdachte is gemotiveerd en hij is vaak medicatietrouw. Voor het plegen van de delicten had verdachte school en werk. Toen de coronamaatregelen echter bleven voortduren, kon hij niet verder gaan met de dingen die hij graag wilde. Een tbs-maatregel met voorwaarden behoort ook tot de mogelijkheden en is een minder ingrijpend middel voor verdachte. Verdachte is bereid om medicatie in te nemen en zijn leven op orde te krijgen. Er is structuur nodig in het leven van verdachte en dit kan ook met een tbs-maatregel met voorwaarden. De verdediging verzoekt om een stoornis in het gebruik van cocaïne en alcohol, zoals door de deskundigen is vastgesteld, niet over te nemen nu dit is gebaseerd op het verleden van verdachte. Dit is onvoldoende om vast te stellen dat verdachte aan een dergelijke stoornis lijdt.
Primair heeft de verdediging verzocht de zaak aan te houden zodat de reclassering opnieuw een advies kan uitbrengen naar aanleiding van het aanvullende rapport van de deskundigen en de mogelijkheid van een tbs-maatregel met voorwaarden nader kan worden onderzocht. Verdachte is sterk verminderd toerekeningsvatbaar. De verdediging heeft daarom subsidiair verzocht om een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest en een tbs-maatregel met dwangverpleging.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich in een periode van minder dan een maand schuldig gemaakt aan zeven strafbare feiten, te weten: een diefstal, een diefstal met geweld, verschillende afpersingen, een mishandeling en twee bedreigingen met enig misdrijf tegen het leven gericht. Verdachte heeft met het plegen van deze geweldsdelicten op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Verdachte heeft enkel oog gehad voor zijn eigen financieel gewin en geen rekening gehouden met de impact van zijn handelen op de slachtoffers. Uit de aangiften en (onderbouwingen van de) vorderingen van de benadeelde partijen blijkt dat deze feiten een grote impact hebben gehad op het dagelijks leven van de slachtoffers. Hij heeft hen enorme angst aangejaagd en zij kampen nog steeds met de gevolgen daarvan.
Verdachte ging bij het plegen van de feiten berekenend te werk, bijvoorbeeld door het dragen van verschillende kledingstukken over elkaar om zo van ‘signalement’ te kunnen wisselen en uit handen te blijven van de politie, en hij gebruikte in een aantal gevallen fors geweld. Dit rekent de rechtbank verdachte ernstig aan.
Daarnaast heeft verdachte aanvankelijk geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn gedrag. Verdachte heeft tijdens zijn verhoren bij de politie gezwegen en alle feiten ook op de zitting in eerste instantie ontkend.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 19 juli 2021. Hieruit blijkt dat verdachte op 10 mei 2017 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren voor een poging tot overval, een overval op een winkel en een diefstal met geweld.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van een dubbel pro Justitia rapportage van
11 en 16 juni 2021. Uit het psychologisch rapport van 11 juni 2021, opgesteld door
S.J.D. Dijkstra en J.M. Oudejans, psychologen, blijkt het volgende. Verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van schizofrenie en een stoornis in het gebruik van alcohol, cannabis en cocaïne. Deze stoornissen waren ten tijde van het plegen van voornoemde feiten aanwezig. De combinatie van schizofrenie en de stoornissen in het middelengebruik belemmeren verdachte ernstig in zijn vermogen om zijn leven adequaat te structuren en duurzaam vorm en richting te geven aan zijn leven, stabiele relaties aan te gaan, betaald werk en woonruimte te vinden en deze behouden. De verslaving wordt in stand gehouden door de schizofrenie en psychiatrische stabilisatie wordt belemmerd door het middelengebruik. Op grond van deze overwegingen wordt geconcludeerd dat het tenlastegelegde, ondanks het opportunistische en financieel gemotiveerde karakter van het tenlastegelegde, volledig is ingebed in zijn meervoudige pathologie, die zijn wils- en keuzevrijheid in aanzienlijke mate heeft ingeperkt. Het advies is daarom om het tenlastegelegde in verminderde mate toe rekenen. De kans op herhaling van (soortgelijke) feiten wordt op korte termijn ingeschat als hoog. De aard en ernst van de meervoudige problematiek vereist intensieve, langdurige klinische (medicamenteuze) behandeling, waarin zowel de schizofrenie als de middelenpathologie wordt behandeld en er aandacht is voor de verwerking van traumatische ervaringen. De psychologen adviseren om aan verdachte een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
Uit het psychiatrisch rapport van 16 juni 2021, opgesteld door S. Rakhshandehroo, psychiater, volgt het volgende. De psychiater stelt vast dat er bij verdachte sprake is van schizofrenie (dan wel schizoaffectieve stoornis), een stoornis in het gebruik van middelen, andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met antisociale persoonlijkheidstrekken en andere gespecificeerde trauma- of stressorgerelateerde stoornis. Deze stoornissen waren ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde aanwezig en beïnvloedden verdachte deels. De psychiater adviseert eveneens om het tenlastegelegde in verminderde mate toe te rekenen. Indien tot een bewezenverklaring wordt gekomen, is betrokkene onder reclasseringstoezicht en forensisch
ambulante behandeling, en na een recente opname op de FPK, gerecidiveerd. Een zorgmachtiging is hiermee volgens de psychiater een gepasseerd station. Ook de maatregel tbs met voorwaarden wordt niet passend bevonden. Immers verdachte is een snelle recidivist (indien bewezen) met een patroon in gewelddadige vermogensdelicten, een als zeer hoog geschat recidivegevaar, zonder adequaat ziektebesef en verdachte is onvoldoende consistent gemotiveerd voor behandeling. De psychiater adviseert om aan verdachte een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
Naar aanleiding van voornoemde rapporten heeft de reclassering op 5 juli 2021 een advies uitgebracht, opgesteld door I. Franse, reclasseringswerker. Hieruit volgt dat de reclassering, gelet op de pro Justitia rapporten en het feit dat een klinische en ambulante behandeling in een drangkader recent onvoldoende hebben geleid tot positieve (gedrags-)verandering en het
verkleinen van de recidivekans, zich conformeert aan het door de psychologen en psychiater gegeven advies.
Naar aanleiding van de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 5 augustus 2021 heeft de rechtbank de rapporteurs verzocht een aanvullende rapportage op te stellen. De eerder genoemde psychologen en de psychiater hebben vervolgens op 20 en 22 oktober 2021 een aanvullend pro Justitia rapport opgesteld. De psychologen en de psychiater hebben hun advies zoals is neergelegd in de rapporten van 11 en 16 juni 2021 gehandhaafd wat de op te leggen maatregel betreft. Uit het psychologisch rapport volgt dat bij alle ten laste gelegde feiten sprake is van dezelfde onderliggende doorwerking van de pathologie op de door verdachte gepleegde strafbare feiten. Ten aanzien van de toerekeningsvatbaarheid hebben de psychiater en de psychologen geadviseerd om de gepleegde strafbare feiten sterk verminderd aan verdachte toe te rekenen. Deze wijziging van het advies heeft te maken met de ernst van de psychotische problematiek die tijdens het laatste onderzoek beter in beeld is gekomen.
De pro Justitia rapporteurs hebben hun adviezen ter terechtzitting van 2 november 2021 toegelicht en benadrukt dat met oplegging van een tbs-maatregel met dwangverpleging het meest geschikte behandelkader aan verdachte kan worden geboden.
De rechtbank neemt de adviezen van de deskundigen over en maakt die tot de hare. De rechtbank neemt eveneens een stoornis in het gebruik van cocaïne en alcohol aan nu de deskundige S.J.D. Dijkstra ter terechtzitting heeft verklaard deze stoornis te hebben gediagnosticeerd naar aanleiding van een eerdere verklaring van verdachte over zijn drugs- en alcoholgebruik. De deskundige heeft daarbij benadrukt dat het voor de diagnose niet relevant is of verdachte in de periode van de delicten alcohol of drugs gebruikte. Ook als verdachte een periode van deze middelen abstinent is geweest, kan van een verslaving nog steeds sprake zijn. De diagnose is van belang omdat het nodig is om de behandeling van verdachte ook op deze problematiek toe te spitsen.
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat een tbs-maatregel met voorwaarden niet passend is en ziet geen aanleiding om de zaak te heropenen om de reclassering daarover alsnog te laten rapporteren. De rechtbank verwijst daartoe naar de overwegingen van de psychiater S. Rakhshandehroo, zoals hiervoor weergegeven, en maakt die tot de hare. Dit betekent dat het voorwaardelijke aanhoudingsverzoek wordt afgewezen.
Motivering van de tbs-maatregel
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de wettelijke vereisten om een tbs-maatregel op te leggen (artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht en verder). Hiervoor is vastgesteld dat bij verdachte tijdens het begaan van het feit sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Verdachte wordt daarnaast veroordeeld voor feiten waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer staat en verder is gebleken dat een groot gevaar voor herhaling van soortgelijke feiten bestaat en de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen de verpleging van verdachte eist. Tenslotte is verdachte onderzocht door drie gedragsdeskundigen (twee psychologen en een psychiater).
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat verdachte ter beschikking gesteld dient te worden en van overheidswege dient te worden verpleegd. De rechtbank zal daarom de tbs-maatregel opleggen en daarbij bevelen dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd.
De bewezenverklaarde feiten kunnen worden aangemerkt als misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Op grond van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht kan de tbs-maatregel daarom langer duren dan vier jaar.
Onvoorwaardelijke gevangenisstraf
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat, gelet op de ernst van de gepleegde feiten, naast een tbs-maatregel nog een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte dient te worden opgelegd. Dit zal een minder lange gevangenisstraf zijn dan geëist. De rechtbank houdt hierbij nog meer rekening dan de officier van justitie met het feit dat verdachte – ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde – sterk verminderd toerekeningsvatbaar was. De rechtbank vindt het ook belangrijk dat verdachte eerder wordt behandeld. Daarom legt de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op van 18 maanden, met aftrek van het voorarrest.

8.Ten aanzien van het beslag

Onder verdachte is het volgende inbeslaggenomen:
- 20 EUR; IBGN 1-1-2021, omschrijving G6013274;
- 2 STK Handschoen, omschrijving G6013361;
- 1 STK Trainingspak, omschrijving G6013362, Adidas;
- 1 STK Vest, omschrijving G6013363;
- 1 STK Papier, omschrijving G6013369;
- Schoenen, omschrijving G6017378.
Ter terechtzitting is gebleken dat ook een simkaart (behorende in de telefoon van verdachte, zonder goednummer/omschrijving) in beslag is genomen en hierover een beslissing dient te worden genomen. De telefoon (Alcatel, goednummer 6015709) is reeds retour naar verdachte.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht het geldbedrag van € 20,- en het papier te bewaren ten behoeve van de rechthebbende, het trainingspak, het Adidas vest en de schoenen te retourneren aan verdachte en de twee handschoenen verbeurd te verklaren nu deze zijn gebruikt bij het plegen van de feit 1 in zaak A.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het trainingspak, het Adidas vest, de schoenen en de simkaart moeten worden geretourneerd aan verdachte. De twee handschoenen kunnen verbeurd worden verklaard. Ten aanzien van het papier refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de onder verdachte in beslag genomen goederen, te weten het trainingspak, het Adidas vest, de schoenen en de simkaart aan verdachte kunnen worden geretourneerd.
Het geldbedrag van € 20,- en het inbeslaggenomen papier zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
De handschoenen worden verbeurd verklaard, omdat met behulp daarvan het feit 1 in zaak A is begaan.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen

Zaak A
Feit 1:
[slachtoffer 4] (hierna: [slachtoffer 4] ) heeft zich, voorafgaand aan de zitting, als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.000,- aan immateriële schade.
[slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ) heeft zich, voorafgaand aan de zitting, als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.749,-. Dit bedrag bestaat uit € 249,- aan materiële schade en € 1.500,- aan immateriële schade.
Feit 2:
[slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) heeft zich, voorafgaand aan de zitting, als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 10.361,89. Dit bedrag bestaat uit
€ 6.361,89 aan materiële schade en € 4.000,- aan immateriële schade.
Zaak B
Feit 2:
[slachtoffer 6] (hierna: [slachtoffer 6] ) heeft zich, voorafgaand aan de zitting, als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 885,-. Dit bedrag bestaat uit € 385,- aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade.
Zaak C
Feit 1 en feit 2:
[slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) heeft zich, voorafgaand aan de zitting, als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.995,47. Dit bedrag bestaat uit € 1.495,47 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle vorderingen van de benadeelde partijen geheel toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Zaak A
Feit 1:
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de door [slachtoffer 4] gevorderde immateriële schade kan worden toegewezen tot € 500,-. De schade is voor wat betreft het overige onvoldoende onderbouwd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de door [slachtoffer 3] gevorderde immateriële schade kan worden toegewezen tot een bedrag van € 500,- Voor het overige is deze schadepost onvoldoende onderbouwd. Ten aanzien van de gevorderde materiële schade merkt de raadsman op dat deze kosten moeten worden afgewezen, omdat onvoldoende kan worden vastgesteld dat de gestelde schade het gevolg is geweest van het strafbare feit.
Feit 2:
De raadsman heeft verzocht om de door [slachtoffer 1] gevorderde materiële schade die ziet op de schade aan de scooter en de goederen in de scooter af te wijzen, omdat niet is vast te stellen dat de schade een rechtstreeks gevolg is van het ten laste gelegde. De vordering voor vergoeding van gederfde inkomsten moet niet-ontvankelijk worden verklaard, nu deze onvoldoende is onderbouwd. De raadsman heeft verzocht de gevorderde immateriële schade te matigen tot de helft of minder.
Zaak B
Feit 2:
Primair heeft de raadsman verzocht om door [slachtoffer 6] gevorderde materiële schade af te wijzen of haar daarin niet-ontvankelijk te verklaren. Onvoldoende staat vast dat er gesprekken zijn geweest met de psycholoog en dat deze verband houden met het ten laste gelegde. De raadsman heeft verzocht de gevorderde immateriële schade te matigen tot de helft of minder.
Zaak C
Feit 1 en feit 2:
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de door [slachtoffer 2] gevorderde immateriële schade kan worden toegewezen tot € 500,-.
Ten aanzien van de materiële schade met betrekking tot het verlies van arbeidsvermogen heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat [slachtoffer 2] ook daadwerkelijk dat inkomen zou hebben gegenereerd. Daarom heeft de raadsman verzocht de vordering op dit onderdeel af te wijzen. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer 2] geheel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering die ziet op de materiële schade, nu deze een onevenredige belasting van het strafproces oplevert.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Zaak A
Feit 1:
Vordering [slachtoffer 3]
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 3] in zijn vordering die ziet op de gevorderde materiële schade van de reparatiekosten van de telefoon niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Hoewel [slachtoffer 3] in de aangifte heeft verklaard dat verdachte de telefoon heeft weggenomen en deze later is aangetroffen voor de deur van Domino’s pizza, is niet vast te stellen dat de telefoon schade aan het scherm heeft.
De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde schadebedrag ten aanzien van het verlies van arbeidsvermogen wel voor toewijzing in aanmerking komt, nu dit voldoende is onderbouwd en hier geen verweer tegen is gevoerd.
Immateriële schade
Uit de door de [slachtoffer 3] ingebrachte stukken volgt dat hij maar bleef denken aan het misdrijf. [slachtoffer 3] vond het lastig om weer gaan werken en durfde niet met het openbaar vervoer naar school, omdat hij zich niet veilig voelt op straat. Verder heeft hij moeite om zich te concentreren en is hij door zijn huisarts doorgestuurd naar de praktijkondersteuner van de huisarts.
Vordering [slachtoffer 4]
Immateriële schade
Uit de door de [slachtoffer 4] ingebrachte stukken volgt dat zij na het misdrijf slecht heeft geslapen omdat zij last had van nachtmerries over verdachte. Zij had last van herbelevingen en werd gillend wakker. Door het misdrijf heeft zij een week niet kunnen werken en in de avond is zij nog steeds bang. Als zij alleen op haar werk is, voelt zij zich onveilig. Voor het misdrijf was zij onbevangen, maar nu is zij bang weer overvallen te worden.
Overweging ten aanzien van de immateriële schade van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]
Artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat een benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien deze ten gevolge van het strafbare feit schade heeft opgelopen. Bij de begroting van de vergoeding van deze schade dient de rechtbank rekening te houden met alle omstandigheden, waaronder de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegekend. Uit artikel 6:106, eerste lid onder b, BW volgt dat de benadeelden recht hebben op schadevergoeding indien zij lichamelijk letsel hebben opgelopen, hun eer of goede naam is geschaad of zij op andere wijze in de persoon is aangetast. Indien geestelijk letsel niet kan worden aangenomen omdat dit bijvoorbeeld niet is vastgesteld door een psychiater of psycholoog, is niet uitgesloten dat de aard en ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij meebrengen dat sprake is van aantasting in zijn persoon op andere wijze. In dat geval moet de benadeelde partij deze aantasting met concrete gegevens onderbouwen, tenzij de aard en ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvoor voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. [1]
In onderhavige zaak heeft verdachte een overval gepleegd waarbij benadeelden [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] met een mes zijn bedreigd. De benadeelden hebben hier ernstige gevolgen van ondervonden. De rechtbank is van oordeel dat uit de omstandigheden volgt dat, gelet op de aard en de ernst van de normschending en van de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen, de relevante nadelige gevolgen voor de benadeelden zo voor de hand liggen dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze ingevolge artikel 6:106, eerste lid onder b, BW.
Conclusie
Vordering [slachtoffer 3]
Gelet op voornoemde omstandigheden en de bedragen die in soortgelijke gevallen zijn toegekend, is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde schadevergoedingsbedrag van [slachtoffer 3] , die bestaat uit € 1.500,- aan immateriële schade – gelet op de gevolgen voor de benadeelde – en € 28,- aan materiële schade, geheel toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2021. De rechtbank acht de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk.
De rechtbank veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.528,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 januari 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 25 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Vordering [slachtoffer 4]
Gelet op voornoemde omstandigheden en de bedragen die in soortgelijke gevallen zijn toegekend, is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde schadevergoedingsbedrag van [slachtoffer 4] van € 2.000,00 aan immateriële schade – gelet op de gevolgen voor de benadeelde – geheel toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2021.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 januari 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 30 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Feit 2
Vordering [slachtoffer 1]
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden door het aan verdachte ten laste gelegde. De schade van € 3.212,83 die de benadeelde heeft geleden door het wegnemen van de scooter met inhoud is een rechtstreeks gevolg van het aan verdachte ten laste gelegde. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de schade niet het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De materiële schade was namelijk niet ontstaan als verdachte niet op de scooter was weggereden en de scooter zomaar ergens had neergezet. Of de schade aan de scooter door verdachte zelf is veroorzaakt, of nadien is ontstaan door de wijze waarop hij de scooter heeft achtergelaten, is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het schadebedrag van
€ 3.212,83, bestaande uit schade aan de scooter, een weggenomen geldbedrag, het maken van nieuwe (huis)sleutels en de overige eigendommen van de scooter kan worden toegewezen.
Voorts heeft de benadeelde partij een bedrag van € 3.149,06 aan gederfd inkomen gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat dit bedrag voldoende is onderbouwd en de rechtbank stelt vast dat dit een rechtstreeks gevolg is van het ten laste legde en geheel kan worden toegewezen.
Immateriële schade
Uit de stukken die de benadeelde partij heeft ingebracht volgt dat zij – doordat verdachte haar met een mes op haar been heeft geraakt – een pijnlijke wond op haar been had en hier een litteken aan heeft overgehouden. Ook had benadeelde een aantal dagen last van haar lichaam doordat zij zich tijdens het misdrijf verzette en zich probeerde te beschermen. Benadeelde is daarnaast ontzettend geschrokken van wat haar is overkomen. In de dagen na het misdrijf heeft zij niet kunnen slapen. Zij voelde veel stress en angst. Hier heeft zij volgens haar verklaring op de terechtzitting nog steeds last van. Benadeelde werkt in de buurt waar het misdrijf heeft plaatsgevonden en het was voor haar om die reden extra moeilijk om weer aan het werk te gaan. Zij is inmiddels doorverwezen naar de psycholoog en wacht op een traumabehandeling in de vorm van EMDR naar aanleiding van het misdrijf.
In onderhavige zaak heeft verdachte benadeelde afgeperst en bedreigd met een mes waarbij zij in haar been is gesneden. De rechtbank stelt vast dat sprake is van lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid onder b, BW en is voorts van oordeel dat uit voormelde omstandigheden volgt dat, gelet op de aard en de ernst van de normschending en van de hiervoor genoemde nadelige gevolgen voor de benadeelde partij, de relevante nadelige gevolgen zo voor de hand liggen dat ook sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze ingevolge artikel 6:106, eerste lid onder b, BW. De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van € 2.000,- voor de geleden immateriële schade redelijk en billijk is. De rechtbank heeft bij de begroting van de vergoeding van deze schade rekening gehouden met alle omstandigheden, waaronder de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegekend. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Conclusie
Gelet op voornoemde omstandigheden en de bedragen die in soortgelijke gevallen zijn toegekend, is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde schadevergoedingsbedrag van
[slachtoffer 1] van € 2.000,- aan immateriële schade en de materiële schade van € 6.361,89 geheel toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2021. De rechtbank acht de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk.
De rechtbank veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 8.361,89,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 januari 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 76 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Zaak B
Feit 2
Vordering [slachtoffer 6]
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat benadeelde partij [slachtoffer 6] kosten heeft moeten maken voor psychologische hulp naar aanleiding van het bewezen verklaarde. De rechtbank is van oordeel dat deze kosten een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezenverklaarde en – nu dit schadebedrag met facturen is onderbouwd – kan worden toegewezen.
Immateriële schade
Uit de vordering van [slachtoffer 6] blijkt dat zij in de week na het misdrijf veel aan het misdrijf moest denken en emotioneel was. Zij durfde niet meer met de trein te reizen en zelfs niet meer alleen op straat te komen. Zij durft nog steeds niet alleen met de trein te reizen en op straat is zij extra alert. De benadeelde is inmiddels in behandeling bij een GZ-psycholoog en deze psycholoog heeft een posttraumatische stressstoornis vastgesteld die met EMDR-therapie zal worden behandeld.
In de onderhavige zaak is de benadeelde partij in de trein door verdachte met een groot mes bedreigd. Zij zat tegenover hem in een vierpersoonsruimte en uit de camerabeelden blijkt dat zij uiteindelijk over de stoelen moest klimmen om hem te kunnen passeren. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde hierdoor schade heeft geleden die voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank is van oordeel dat uit voormelde omstandigheden volgt dat, gelet op de aard en de ernst van de normschending en van de hiervoor genoemde nadelige gevolgen voor de benadeelde partij, de relevante nadelige gevolgen zo voor de hand liggen dat ook sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze ingevolge artikel 6:106, eerste lid onder b, BW. De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van € 500,- voor de geleden immateriële schade redelijk en billijk is.
Conclusie
Gelet op voornoemde omstandigheden en de bedragen die in soortgelijke gevallen zijn toegekend, is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde schadevergoedingsbedrag van [slachtoffer 6] van € 500,- aan immateriële schade en de materiële schade van € 385,- geheel toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2021.
De rechtbank veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 885,-te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 januari 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 17 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Zaak C
Feit 1 en feit 2:
Vordering [slachtoffer 2]
Materieel: verlies van arbeidsvermogen
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 2] ten gevolge van het misdrijf enige tijd niet heeft kunnen werken en hierdoor inkomsten is misgelopen. Benadeelde heeft een contract voor onbepaalde tijd van minimaal 48 uren per maand bij Gall en Gall. Omdat benadeelde sinds het misdrijf kampte met pijnklachten aan haar knie en psychische klachten heeft zij niet kunnen werken. De rechtbank is van oordeel dat de schade ten aanzien van het verlies van arbeidsvermogen een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde en voldoende is onderbouwd door de stukken die benadeelde heeft toegevoegd aan de schadeonderbouwing. De rechtbank wijst het bedrag van € 1.495,47 toe met oplegging van de wettelijke rente vanaf 3 januari 2021 en de schadevergoedingsmaatregel.
Immaterieel
Ten gevolge van het misdrijf heeft benadeelde [slachtoffer 2] pijn in haar lichaam opgelopen. Na het misdrijf liep zij mank, had zij pijn in haar keel/nek en voelden haar wangen beurs aan. Zij had bloeduitstortingen op haar lichaam en zij ervoer een toenemende scherpe pijn in haar linkerknie. Deze klachten hielden drie maanden aan. Bij bepaalde bewegingen voelde benadeelde pijn. Vanwege haar letsel was zij beperkt in haar dagelijkse bezigheden. Het is onduidelijk of de pijnklachten van benadeelde geheel zullen verdwijnen.
Ten tijde van het misdrijf was benadeelde in paniek. Ze was bang dat zij niet meer weg zou komen. Op het moment dat verdachte dreigde haar te vermoorden, vreesde zij voor haar leven. Zij voelde zich angstig en machteloos. De eerste drie weken na het misdrijf sliep benadeelde slecht door nachtmerries en herbelevingen. Het misdrijf heeft een grote impact gehad op het dagelijks functioneren van benadeelde. Benadeelde is sinds januari 2021 in behandeling bij een psycholoog voor een traumabehandeling.
Conclusie
De rechtbank stelt vast dat sprake is van lichamelijk letsel en aantasting van de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid onder b, BW. Gelet op voornoemde omstandigheden en de bedragen die in soortgelijke gevallen zijn toegekend, is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde schadevergoedingsbedrag van [slachtoffer 2] aan immateriële schade tot aan een bedrag van € 2.000,- toewijsbaar is en de materiële schade van € 1.495,47 geheel toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2021. De rechtbank acht de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk.
De rechtbank veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 3.495,47 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 januari 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 44 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 55, 57, 285, 300, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A:
Feit 1
eendaadse samenloop van
diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken
en
afpersing
Feit 2
afpersing
Zaak B
Feit 1
diefstal
Zaak C
Feit 1
mishandeling
Zaak B, feit 2 en zaak C, feit 2 en feit 3
telkens: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
achttien maanden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van
overheidswege wordt verpleegd.
Beslag
Gelast de teruggave aan verdachte van:
  • 1 STK Trainingspak, omschrijving G6013362, Adidas;
  • 1 STK Vest, omschrijving G6013363;
  • een simkaart (zonder omschrijving);
  • schoenen, omschrijving G6017378.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
  • 20 EUR; IBGN 1-1-2021, omschrijving G6013274;
  • 1 STK Papier, omschrijving G6013369.
Verklaart verbeurd: 2 STK Handschoen, omschrijving G6013361.
Vorderingen benadeelde partijen
Zaak A (13-007568-21):
[slachtoffer 4] :
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 4]toe tot een bedrag van
€ 2.000,- (tweeduizend euro)aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 januari 2021) tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 4] voornoemd.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat € 2.000,- (tweeduizend euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 januari 2021) tot aan de dag van voldoening. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 30 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
[slachtoffer 3] :
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 3]toe tot een bedrag van
€ 1.528,- (duizend vijfhonderdachtentwintig euro)aan vergoeding van materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 januari 2021) tot aan de dag van voldoening. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] voornoemd.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 1.528,-
(duizend vijfhonderdachtentwintig euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (1 januari 2021) tot aan de dag van voldoening. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 25 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
[slachtoffer 1] :
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 1]toe tot een bedrag van
€ 8.361,89 (achtduizend driehonderdeenenzestig euro en negenentachtig cent)aan vergoeding van materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 januari 2021) tot aan de dag van voldoening.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 8.361,89 (achtduizend driehonderdeenenzestig euro en negenentachtig cent)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 januari 2021) tot aan de dag van voldoening. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 76 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Zaak B (13-059371-21)
[slachtoffer 6]
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 6]toe tot een bedrag van
€ 885,- (achthonderdvijfentachtig euro)aan vergoeding van materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 januari 2021) tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 6] voornoemd.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [slachtoffer 6] aan de Staat € 885,- (achthonderdvijfentachtig euro)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 januari 2021) tot aan de dag van voldoening. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 17 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Zaak C (13-189354-21)
[slachtoffer 2] :
Wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 2]toe tot een bedrag van
€ 3.495,47 (drieduizend vierhonderdvijfennegentig euro en zevenenveertig cent)aan vergoeding van materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 januari 2021) tot aan de dag van voldoening. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Legt verdachte de verplichting op
ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 3.495,47 (drieduizend vierhonderdvijfennegentig euro en zevenenveertig cent)te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (3 januari 2021) tot aan de dag van voldoening. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 44 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A. van Dijk, voorzitter,
mr. R.A. Sipkens en mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 november 2021.

Voetnoten

1.HR 29 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:1024