9.3Het oordeel van de rechtbank
Vordering [slachtoffer 3]
Materiële schade
De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer 3] in zijn vordering die ziet op de gevorderde materiële schade van de reparatiekosten van de telefoon niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Hoewel [slachtoffer 3] in de aangifte heeft verklaard dat verdachte de telefoon heeft weggenomen en deze later is aangetroffen voor de deur van Domino’s pizza, is niet vast te stellen dat de telefoon schade aan het scherm heeft.
De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde schadebedrag ten aanzien van het verlies van arbeidsvermogen wel voor toewijzing in aanmerking komt, nu dit voldoende is onderbouwd en hier geen verweer tegen is gevoerd.
Immateriële schade
Uit de door de [slachtoffer 3] ingebrachte stukken volgt dat hij maar bleef denken aan het misdrijf. [slachtoffer 3] vond het lastig om weer gaan werken en durfde niet met het openbaar vervoer naar school, omdat hij zich niet veilig voelt op straat. Verder heeft hij moeite om zich te concentreren en is hij door zijn huisarts doorgestuurd naar de praktijkondersteuner van de huisarts.
Vordering [slachtoffer 4]
Immateriële schade
Uit de door de [slachtoffer 4] ingebrachte stukken volgt dat zij na het misdrijf slecht heeft geslapen omdat zij last had van nachtmerries over verdachte. Zij had last van herbelevingen en werd gillend wakker. Door het misdrijf heeft zij een week niet kunnen werken en in de avond is zij nog steeds bang. Als zij alleen op haar werk is, voelt zij zich onveilig. Voor het misdrijf was zij onbevangen, maar nu is zij bang weer overvallen te worden.
Overweging ten aanzien van de immateriële schade van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]
Artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat een benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien deze ten gevolge van het strafbare feit schade heeft opgelopen. Bij de begroting van de vergoeding van deze schade dient de rechtbank rekening te houden met alle omstandigheden, waaronder de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegekend. Uit artikel 6:106, eerste lid onder b, BW volgt dat de benadeelden recht hebben op schadevergoeding indien zij lichamelijk letsel hebben opgelopen, hun eer of goede naam is geschaad of zij op andere wijze in de persoon is aangetast. Indien geestelijk letsel niet kan worden aangenomen omdat dit bijvoorbeeld niet is vastgesteld door een psychiater of psycholoog, is niet uitgesloten dat de aard en ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij meebrengen dat sprake is van aantasting in zijn persoon op andere wijze. In dat geval moet de benadeelde partij deze aantasting met concrete gegevens onderbouwen, tenzij de aard en ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvoor voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
In onderhavige zaak heeft verdachte een overval gepleegd waarbij benadeelden [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] met een mes zijn bedreigd. De benadeelden hebben hier ernstige gevolgen van ondervonden. De rechtbank is van oordeel dat uit de omstandigheden volgt dat, gelet op de aard en de ernst van de normschending en van de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen, de relevante nadelige gevolgen voor de benadeelden zo voor de hand liggen dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze ingevolge artikel 6:106, eerste lid onder b, BW.
Vordering [slachtoffer 3]
Gelet op voornoemde omstandigheden en de bedragen die in soortgelijke gevallen zijn toegekend, is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde schadevergoedingsbedrag van [slachtoffer 3] , die bestaat uit € 1.500,- aan immateriële schade – gelet op de gevolgen voor de benadeelde – en € 28,- aan materiële schade, geheel toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2021. De rechtbank acht de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk.
De rechtbank veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.528,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 januari 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 25 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Vordering [slachtoffer 4]
Gelet op voornoemde omstandigheden en de bedragen die in soortgelijke gevallen zijn toegekend, is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde schadevergoedingsbedrag van [slachtoffer 4] van € 2.000,00 aan immateriële schade – gelet op de gevolgen voor de benadeelde – geheel toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2021.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 januari 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 30 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Feit 2
Vordering [slachtoffer 1]
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden door het aan verdachte ten laste gelegde. De schade van € 3.212,83 die de benadeelde heeft geleden door het wegnemen van de scooter met inhoud is een rechtstreeks gevolg van het aan verdachte ten laste gelegde. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat de schade niet het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De materiële schade was namelijk niet ontstaan als verdachte niet op de scooter was weggereden en de scooter zomaar ergens had neergezet. Of de schade aan de scooter door verdachte zelf is veroorzaakt, of nadien is ontstaan door de wijze waarop hij de scooter heeft achtergelaten, is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het schadebedrag van
€ 3.212,83, bestaande uit schade aan de scooter, een weggenomen geldbedrag, het maken van nieuwe (huis)sleutels en de overige eigendommen van de scooter kan worden toegewezen.
Voorts heeft de benadeelde partij een bedrag van € 3.149,06 aan gederfd inkomen gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat dit bedrag voldoende is onderbouwd en de rechtbank stelt vast dat dit een rechtstreeks gevolg is van het ten laste legde en geheel kan worden toegewezen.
Immateriële schade
Uit de stukken die de benadeelde partij heeft ingebracht volgt dat zij – doordat verdachte haar met een mes op haar been heeft geraakt – een pijnlijke wond op haar been had en hier een litteken aan heeft overgehouden. Ook had benadeelde een aantal dagen last van haar lichaam doordat zij zich tijdens het misdrijf verzette en zich probeerde te beschermen. Benadeelde is daarnaast ontzettend geschrokken van wat haar is overkomen. In de dagen na het misdrijf heeft zij niet kunnen slapen. Zij voelde veel stress en angst. Hier heeft zij volgens haar verklaring op de terechtzitting nog steeds last van. Benadeelde werkt in de buurt waar het misdrijf heeft plaatsgevonden en het was voor haar om die reden extra moeilijk om weer aan het werk te gaan. Zij is inmiddels doorverwezen naar de psycholoog en wacht op een traumabehandeling in de vorm van EMDR naar aanleiding van het misdrijf.
In onderhavige zaak heeft verdachte benadeelde afgeperst en bedreigd met een mes waarbij zij in haar been is gesneden. De rechtbank stelt vast dat sprake is van lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid onder b, BW en is voorts van oordeel dat uit voormelde omstandigheden volgt dat, gelet op de aard en de ernst van de normschending en van de hiervoor genoemde nadelige gevolgen voor de benadeelde partij, de relevante nadelige gevolgen zo voor de hand liggen dat ook sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze ingevolge artikel 6:106, eerste lid onder b, BW. De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van € 2.000,- voor de geleden immateriële schade redelijk en billijk is. De rechtbank heeft bij de begroting van de vergoeding van deze schade rekening gehouden met alle omstandigheden, waaronder de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegekend. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Conclusie
Gelet op voornoemde omstandigheden en de bedragen die in soortgelijke gevallen zijn toegekend, is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde schadevergoedingsbedrag van
[slachtoffer 1] van € 2.000,- aan immateriële schade en de materiële schade van € 6.361,89 geheel toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2021. De rechtbank acht de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk.
De rechtbank veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 8.361,89,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 januari 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 76 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Vordering [slachtoffer 6]
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat benadeelde partij [slachtoffer 6] kosten heeft moeten maken voor psychologische hulp naar aanleiding van het bewezen verklaarde. De rechtbank is van oordeel dat deze kosten een rechtstreeks gevolg zijn van het bewezenverklaarde en – nu dit schadebedrag met facturen is onderbouwd – kan worden toegewezen.
Immateriële schade
Uit de vordering van [slachtoffer 6] blijkt dat zij in de week na het misdrijf veel aan het misdrijf moest denken en emotioneel was. Zij durfde niet meer met de trein te reizen en zelfs niet meer alleen op straat te komen. Zij durft nog steeds niet alleen met de trein te reizen en op straat is zij extra alert. De benadeelde is inmiddels in behandeling bij een GZ-psycholoog en deze psycholoog heeft een posttraumatische stressstoornis vastgesteld die met EMDR-therapie zal worden behandeld.
In de onderhavige zaak is de benadeelde partij in de trein door verdachte met een groot mes bedreigd. Zij zat tegenover hem in een vierpersoonsruimte en uit de camerabeelden blijkt dat zij uiteindelijk over de stoelen moest klimmen om hem te kunnen passeren. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde hierdoor schade heeft geleden die voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank is van oordeel dat uit voormelde omstandigheden volgt dat, gelet op de aard en de ernst van de normschending en van de hiervoor genoemde nadelige gevolgen voor de benadeelde partij, de relevante nadelige gevolgen zo voor de hand liggen dat ook sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze ingevolge artikel 6:106, eerste lid onder b, BW. De rechtbank is van oordeel dat een bedrag van € 500,- voor de geleden immateriële schade redelijk en billijk is.
Conclusie
Gelet op voornoemde omstandigheden en de bedragen die in soortgelijke gevallen zijn toegekend, is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde schadevergoedingsbedrag van [slachtoffer 6] van € 500,- aan immateriële schade en de materiële schade van € 385,- geheel toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2021.
De rechtbank veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 885,-te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 januari 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 17 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Vordering [slachtoffer 2]
Materieel: verlies van arbeidsvermogen
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 2] ten gevolge van het misdrijf enige tijd niet heeft kunnen werken en hierdoor inkomsten is misgelopen. Benadeelde heeft een contract voor onbepaalde tijd van minimaal 48 uren per maand bij Gall en Gall. Omdat benadeelde sinds het misdrijf kampte met pijnklachten aan haar knie en psychische klachten heeft zij niet kunnen werken. De rechtbank is van oordeel dat de schade ten aanzien van het verlies van arbeidsvermogen een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde en voldoende is onderbouwd door de stukken die benadeelde heeft toegevoegd aan de schadeonderbouwing. De rechtbank wijst het bedrag van € 1.495,47 toe met oplegging van de wettelijke rente vanaf 3 januari 2021 en de schadevergoedingsmaatregel.
Immaterieel
Ten gevolge van het misdrijf heeft benadeelde [slachtoffer 2] pijn in haar lichaam opgelopen. Na het misdrijf liep zij mank, had zij pijn in haar keel/nek en voelden haar wangen beurs aan. Zij had bloeduitstortingen op haar lichaam en zij ervoer een toenemende scherpe pijn in haar linkerknie. Deze klachten hielden drie maanden aan. Bij bepaalde bewegingen voelde benadeelde pijn. Vanwege haar letsel was zij beperkt in haar dagelijkse bezigheden. Het is onduidelijk of de pijnklachten van benadeelde geheel zullen verdwijnen.
Ten tijde van het misdrijf was benadeelde in paniek. Ze was bang dat zij niet meer weg zou komen. Op het moment dat verdachte dreigde haar te vermoorden, vreesde zij voor haar leven. Zij voelde zich angstig en machteloos. De eerste drie weken na het misdrijf sliep benadeelde slecht door nachtmerries en herbelevingen. Het misdrijf heeft een grote impact gehad op het dagelijks functioneren van benadeelde. Benadeelde is sinds januari 2021 in behandeling bij een psycholoog voor een traumabehandeling.
Conclusie
De rechtbank stelt vast dat sprake is van lichamelijk letsel en aantasting van de persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, eerste lid onder b, BW. Gelet op voornoemde omstandigheden en de bedragen die in soortgelijke gevallen zijn toegekend, is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde schadevergoedingsbedrag van [slachtoffer 2] aan immateriële schade tot aan een bedrag van € 2.000,- toewijsbaar is en de materiële schade van € 1.495,47 geheel toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 januari 2021. De rechtbank acht de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk.
De rechtbank veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 3.495,47 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 januari 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 44 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.