3.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank acht het onder feit 1 ten laste gelegde, gelet op de bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 - primair
De rechtbank is, gelet op de bewijsmiddelen in het dossier, van oordeel dat het onder 2 primair laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
[persoon 1] heeft aangifte gedaan en verdachte heeft bekend dat hij aangever [persoon 1] heeft geslagen met het samoeraizwaard, waardoor aangever [persoon 1] letsel heeft opgelopen. Het samoeraizwaard is daarbij door de jas en de trui van aangever gegaan en heeft een wond van acht centimeter lengte en 2 centimeter diepte veroorzaakt. Het samoeraizwaard was circa 70 centimeter lang.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte en zijn mededader (voorwaardelijk) opzet hadden om aangever [persoon 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Aangever [persoon 1] heeft verklaard dat hij verdachte en de medeverdachte de Gall & Gall in zag gaan en probeerde in te grijpen door hard te gaan schreeuwen en vervolgens met het zwaard op zijn arm is geslagen door verdachte. Als gevolg hiervan heeft hij de hiervoor genoemde verwonding opgelopen. Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte, nadat aangever [persoon 1] schreeuwend de winkel in was gelopen, op [persoon 1] af is gelopen en hem heeft achtervolgd, met het samoeraizwaard voor zich uitgestoken. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in paniek was en dat hij eerst een aantal zwaaiende bewegingen heeft gemaakt, waarna hij aangever [persoon 1] op zijn arm heeft geraakt. Het zwaard lijkt, gelet op de schade die is toegebracht, zeer scherp te zijn geweest. Het was in ieder geval scherp genoeg om de schade te veroorzaken die het heeft gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat de gedraging van verdachte daarmee naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en dat hij geacht moet worden bewust de kans te hebben aanvaard dat hij iemand – in dit geval aangever [persoon 1] – zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Dat aangever [persoon 1] geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen is niet aan verdachte te danken en doet hier niet aan af.
Medeplegen feit 2
De rechtbank is van oordeel dat er ten aanzien van feit 2 primair sprake is van medeplegen. Verdachte en zijn mededader zijn samen op pad gegaan om de winkel te overvallen. Dit hebben zij samen doorgesproken en zij hebben beiden een wapen meegenomen. Dit wisten zij van elkaar. De rechtbank is van oordeel dat, doordat verdachte en zijn mededader van elkaar wisten dat zij elk een wapen bij zich hadden, zij beiden op de koop hebben toegenomen dat een van beiden het wapen zou moeten gebruiken. Er was sprake van een bewuste en nauwe samenwerking en aangenomen moet worden dat deze zich ook uitstrekte over het scenario, dat iemand zwaar lichamelijk letsel zou (moeten) worden toegebracht met een van de meegenomen wapens. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van medeplegen ten aanzien van de poging tot zware mishandeling.
Eendaadse samenloop?
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een eendaadse samenloop tussen feit 1 en feit 2 (primair dan wel subsidiair). Voor eendaadse samenloop ingevolge artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is slechts sprake wanneer een feit in meer dan één strafbepaling valt of meermalen onder dezelfde strafbepaling valt. Om vast te stellen of twee ten laste gelegde feiten als een en hetzelfde feit moeten worden beschouwd dient te worden bezien of de ten laste gelegde feiten ook los van elkaar kunnen worden gezien en of er sprake is van meerdere wilsbesluiten. Dit is in de onderhavige zaak het geval. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en zijn mededader het doel hadden om de winkel te overvallen, onder dreiging van de meegenomen wapens. Op het moment dat aangever [persoon 1] de winkel binnenkwam ontstond er een nieuwe situatie, waarbij gezwaaid en geslagen is met het samoeraizwaard. Er is sprake geweest van achtereenvolgende wilsbesluiten. De rechtbank concludeert derhalve dat geen sprake is van eendaadse samenloop tussen de ten laste gelegde feiten 1 en 2.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 1
op 22 februari 2021 te Amsterdam, in een winkel (Gall & Gall), gelegen aan het [adres 2], tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [persoon 2] en/of voornoemde Gall & Gall te dwingen tot de afgifte van een tot op heden onbekend gebleven geldbedrag, dat geheel of ten dele aan voornoemde Gall & Gall en/of voornoemde [persoon 2] toebehoorde, naar voornoemde winkel is toegegaan waarna hij, verdachte en zijn mededader
- op voornoemde [persoon 2] zijn afgerend en
- voornoemde [persoon 2] een mes hebben getoond en
- een voet tussen de magazijndeur hebben geplaatst (waardoor de deur niet kon sluiten) en
- nadat omstander [persoon 1] naar verdachte en/of zijn mededader riep: “Hou ermee op!” en “He, he, he, he, kappen! “ richting omstander [persoon 1] buiten de winkel zijn gelopen en voornoemde [persoon 1] met een Samoeraizwaard, tegen de linker bovenarm heeft geslagen en
- vervolgens voornoemde [persoon 2] in de winkel een Samoeraizwaard, althans een
scherp voorwerp, hebben getoond en
- meermalen met een Samoeraizwaard hebben gezwaaid en
- daarbij voornoemde [persoon 2] dreigend de woorden hebben toegevoegd: “Geld, geld, geld!”, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
Feit 2
op 22 februari 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, naar voornoemde [persoon 1] is toegegaan waarna hij, verdachte voornoemde [persoon 1] met een Samoeraizwaard, tegen de linker bovenarm heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.