ECLI:NL:RBAMS:2021:6671

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
22 november 2021
Zaaknummer
13-052693-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddetentie voor poging afpersing en zware mishandeling met wapens in Amsterdam

Op 13 juli 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot afpersing en medeplegen van poging tot zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 22 februari 2021 in een Gall & Gall winkel in Amsterdam, waar de verdachte samen met een medeverdachte de winkel heeft geprobeerd te overvallen met een mes en een samoeraizwaard. Tijdens de overval werd een winkelmedewerker bedreigd en een omstander, [persoon 1], werd met het samoeraizwaard verwond. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 12 maanden jeugddetentie, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met de medeverdachte. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn zwakbegaafdheid en eerdere veroordelingen. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-052693-21 (Promis)
Datum uitspraak: 13 juli 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
Geboren op [geboortedag 1] 2002 te [geboorteplaats 1],
inschrijfadres basisregistratie personen: [adres 1],
thans gedetineerd te [detentieadres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 12 mei 2021 en 29 juni 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.H. Aalmoes naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1: poging afpersing in vereniging op de Gall & Gall op 22 februari 2021 te Amsterdam;
Feit 2: poging zware mishandeling in vereniging van [persoon 1] op 22 februari 2021 te Amsterdam;
Subsidiair ten laste gelegd als mishandeling in vereniging.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 en feit 2 primair ten laste gelegde bewezen kan worden en dat er sprake is van eendaadse samenloop tussen beide feiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat het onder feit 1 ten laste gelegde feit bewezen kan worden. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Dat aangever [persoon 1] is geraakt door het mes dat verdachte bij zich had is een noodlottige bijkomstigheid van de onder feit 1 ten laste gelegde afpersing, maar er was geen sprake van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte had niet de bedoeling om geweld toe te passen. De opzet van verdachte was gericht om aangever [persoon 1] op afstand te houden en een weg naar buiten te banen. Aangever [persoon 1] heeft hierbij geen zwaar lichamelijk letsel opgelopen waardoor verdachte ten aanzien van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. De raadsvrouw merkt hierbij op dat er sprake is van een eendaadse samenloop ten aanzien van feit 1 en feit 2.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank acht het onder feit 1 ten laste gelegde, gelet op de bewijsmiddelen en de bekennende verklaring van verdachte, wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 - primair
De rechtbank is, gelet op de bewijsmiddelen in het dossier, van oordeel dat het onder 2 primair laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
[persoon 1] heeft aangifte gedaan en verdachte heeft bekend dat hij aangever [persoon 1] heeft geslagen met het samoeraizwaard, waardoor aangever [persoon 1] letsel heeft opgelopen. Het samoeraizwaard is daarbij door de jas en de trui van aangever gegaan en heeft een wond van acht centimeter lengte en 2 centimeter diepte veroorzaakt. Het samoeraizwaard was circa 70 centimeter lang.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte en zijn mededader (voorwaardelijk) opzet hadden om aangever [persoon 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Aangever [persoon 1] heeft verklaard dat hij verdachte en de medeverdachte de Gall & Gall in zag gaan en probeerde in te grijpen door hard te gaan schreeuwen en vervolgens met het zwaard op zijn arm is geslagen door verdachte. Als gevolg hiervan heeft hij de hiervoor genoemde verwonding opgelopen. Uit de camerabeelden blijkt dat verdachte, nadat aangever [persoon 1] schreeuwend de winkel in was gelopen, op [persoon 1] af is gelopen en hem heeft achtervolgd, met het samoeraizwaard voor zich uitgestoken. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in paniek was en dat hij eerst een aantal zwaaiende bewegingen heeft gemaakt, waarna hij aangever [persoon 1] op zijn arm heeft geraakt. Het zwaard lijkt, gelet op de schade die is toegebracht, zeer scherp te zijn geweest. Het was in ieder geval scherp genoeg om de schade te veroorzaken die het heeft gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat de gedraging van verdachte daarmee naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en dat hij geacht moet worden bewust de kans te hebben aanvaard dat hij iemand – in dit geval aangever [persoon 1] – zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Dat aangever [persoon 1] geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen is niet aan verdachte te danken en doet hier niet aan af.
Medeplegen feit 2
De rechtbank is van oordeel dat er ten aanzien van feit 2 primair sprake is van medeplegen. Verdachte en zijn mededader zijn samen op pad gegaan om de winkel te overvallen. Dit hebben zij samen doorgesproken en zij hebben beiden een wapen meegenomen. Dit wisten zij van elkaar. De rechtbank is van oordeel dat, doordat verdachte en zijn mededader van elkaar wisten dat zij elk een wapen bij zich hadden, zij beiden op de koop hebben toegenomen dat een van beiden het wapen zou moeten gebruiken. Er was sprake van een bewuste en nauwe samenwerking en aangenomen moet worden dat deze zich ook uitstrekte over het scenario, dat iemand zwaar lichamelijk letsel zou (moeten) worden toegebracht met een van de meegenomen wapens. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van medeplegen ten aanzien van de poging tot zware mishandeling.
Eendaadse samenloop?
De officier van justitie en de raadsvrouw hebben zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een eendaadse samenloop tussen feit 1 en feit 2 (primair dan wel subsidiair). Voor eendaadse samenloop ingevolge artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) is slechts sprake wanneer een feit in meer dan één strafbepaling valt of meermalen onder dezelfde strafbepaling valt. Om vast te stellen of twee ten laste gelegde feiten als een en hetzelfde feit moeten worden beschouwd dient te worden bezien of de ten laste gelegde feiten ook los van elkaar kunnen worden gezien en of er sprake is van meerdere wilsbesluiten. Dit is in de onderhavige zaak het geval. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en zijn mededader het doel hadden om de winkel te overvallen, onder dreiging van de meegenomen wapens. Op het moment dat aangever [persoon 1] de winkel binnenkwam ontstond er een nieuwe situatie, waarbij gezwaaid en geslagen is met het samoeraizwaard. Er is sprake geweest van achtereenvolgende wilsbesluiten. De rechtbank concludeert derhalve dat geen sprake is van eendaadse samenloop tussen de ten laste gelegde feiten 1 en 2.
4. Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 1
op 22 februari 2021 te Amsterdam, in een winkel (Gall & Gall), gelegen aan het [adres 2], tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [persoon 2] en/of voornoemde Gall & Gall te dwingen tot de afgifte van een tot op heden onbekend gebleven geldbedrag, dat geheel of ten dele aan voornoemde Gall & Gall en/of voornoemde [persoon 2] toebehoorde, naar voornoemde winkel is toegegaan waarna hij, verdachte en zijn mededader
- op voornoemde [persoon 2] zijn afgerend en
- voornoemde [persoon 2] een mes hebben getoond en
- een voet tussen de magazijndeur hebben geplaatst (waardoor de deur niet kon sluiten) en
- nadat omstander [persoon 1] naar verdachte en/of zijn mededader riep: “Hou ermee op!” en “He, he, he, he, kappen! “ richting omstander [persoon 1] buiten de winkel zijn gelopen en voornoemde [persoon 1] met een Samoeraizwaard, tegen de linker bovenarm heeft geslagen en
- vervolgens voornoemde [persoon 2] in de winkel een Samoeraizwaard, althans een
scherp voorwerp, hebben getoond en
- meermalen met een Samoeraizwaard hebben gezwaaid en
- daarbij voornoemde [persoon 2] dreigend de woorden hebben toegevoegd: “Geld, geld, geld!”, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
Feit 2
op 22 februari 2021 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, naar voornoemde [persoon 1] is toegegaan waarna hij, verdachte voornoemde [persoon 1] met een Samoeraizwaard, tegen de linker bovenarm heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld volgens het volwassenstrafrecht tot een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren. De officier van justitie heeft gevorderd om hieraan de door Reclassering Nederland geadviseerde bijzondere voorwaarden te verbinden, te weten: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijk opvang, een contactverbod met de medeverdachte en meewerken aan begeleiding gericht op zijn vrijetijdsbesteding en dagbesteding. Daarnaast vordert de officier van justitie dat de door verdachte ter terechtzitting genoemde bijzondere voorwaarde van elektronische controle, indien en zover de reclassering dat nodig en haalbaar acht, wordt opgelegd.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om het adolescentenstrafrecht toe te passen, nu er bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid en hij onvoldoende handelingsvaardigheden heeft. Het adolescentenstrafrecht biedt de enige mogelijkheid om nog te werken aan het bieden van een leeftijdsadequate dagstructuur, scholing en werken aan de toekomst. Indien het adolescentenstrafrecht wordt toegepast en verdachte wordt geplaatst in een jeugdinrichting refereert de verdediging zich ten aanzien van de hoogte van de straf aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging afpersing en een poging zware mishandeling. Verdachte en zijn mededader hebben de overval op de winkel voorbereid. Zij hebben voorafgaand aan de overval kleding neergelegd om zich na de overval te kunnen ontdoen van de kleding die zij bij de overval droegen. Ze zijn in het bezit van een mes en een samoeraizwaard naar de Gall en Gall gegaan. Verdachte en zijn mededader hebben de winkelmedewerker bedreigd en geprobeerd hem te dwingen tot afgifte van een geldbedrag en verdachte heeft aangever [persoon 1], toen hij probeerde in te grijpen, met het samoeraizwaard geslagen en daardoor verwond. Het handelen van verdachte en zijn mededader heeft een grote indruk gemaakt op de aangevers. Zij zijn geschrokken en hebben last van angstgevoelens. Dit zijn zeer ernstige feiten waaraan slachtoffers nog lange tijd psychische klachten kunnen overhouden. De delicten zijn op klaarlichte dag in een druk winkelcentrum gepleegd wat maakt dat veel mensen, waaronder het tienjarige zoontje van aangever [persoon 1], getuige moesten zijn van de misdrijven. De feiten hebben daarmee ook voor hen als direct gevolg, dat zij zich minder veilig zullen voelen in de buurt. Verdachte heeft bij het plegen van de feiten enkel gedacht aan zijn eigen geldelijk gewin en hij heeft niet gedacht aan de gevolgen van zijn handelen voor anderen. Dit rekent de rechtbank hem ernstig aan.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 21 april 2021. Hieruit volgt dat verdachte op 18 oktober 2017 is veroordeeld tot 100 dagen jeugddetentie waarvan 44 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren voor vermogensdelicten. In 2016 is verdachte veroordeeld voor een poging tot afpersing met bedreiging met geweld tot 60 dagen jeugddetentie waarvan 44 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van 15 april 2021, opgesteld door [psycholoog], GZ-psycholoog. Hieruit volgt dat bij verdachte sprake is van zwakbegaafdheid, een normoverschrijdende gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, waarbij hij antisociale cognities en een beperkte gewetensontwikkeling laat zien. Hij overziet risico’s van zijn handelen voor zowel zichzelf als voor anderen onvoldoende en is beperkt in staat tot taakgerichte probleemoplossende vaardigheden. De zwakbegaafdheid, de inadequate copingvaardigheden en de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling waren eveneens aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde, en hebben dus enige doorwerking gehad. Dit leidt tot het advies om betrokkene de ten laste gelegde feiten in een verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank volgt de deskundige in zijn advies en zal in de strafoplegging rekening houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 8 juni 2021, opgesteld door H. Kamans, reclasseringswerker. Hieruit volgt dat zij een hoog algemeen recidiverisico en een gemiddeld tot hoog risico op letselschade zien wegens een gebrek aan stabiliteit op bijna elk leefgebied. De reclassering acht een fors kader nodig om het recidiverisico te verkleinen en gedragsverandering te realiseren. Bij een veroordeling adviseert de reclassering om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden.
Adolescentenstrafrecht
Ten tijde van het plegen van de feiten was verdachte achttien jaar. Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht.
Uit voornoemd Pro Justitia rapport volgt dat wordt geadviseerd om verdachte volgens het volwassenstrafrecht te veroordelen. Er zijn echter ook indicaties voor het toepassen van jeugdstrafrecht aanwezig. Zo functioneert verdachte op een beperkt cognitief niveau, kan hij de risico’s van zijn eigen handelen beperkt inschatten, kan hij zijn eigen gedrag slecht organiseren en handelt hij zonder nadenken. De deskundige ziet een pedagogische aanpak niet als de meest passende voor verdachte. Verdachte heeft moeite met autoriteit en neemt niet meer actief deel aan het gezin van herkomst. Wel is continuering van school wenselijk. Daarnaast heeft verdachte een jarenlange justitiële voorgeschiedenis en lijkt hij niet onder de indruk van justitiële autoriteiten. Er worden pedagogische onmogelijkheden bij ouders gezien en de zorg bestaat dat verdachte andere jeugdige gedetineerden negatief zal beïnvloeden.
De reclassering heeft in haar rapport van 8 juni 2021 eveneens geadviseerd om het volwassenstrafrecht toe te passen, hoewel ook zij indicaties hebben voor het toepassen van het jeugdstrafrecht, zoals het feit dat verdachte op een cognitief beperkt niveau functioneert, hij handelt zonder nadenken en de risico’s van zijn handelen beperkt kan inschatten.
In deze zaak zijn er aldus indicaties voor het toepassen van het volwassenstrafrecht, maar ook voor het jeugdstrafrecht onder toepassing van artikel 77c Sr.
Verdachte functioneert op een beperkt cognitief niveau en kan de gevolgen van zijn handelen beperkt overzien. Bij de rechtbank is het beeld ontstaan dat verdachte nu, na drie jaar in Spanje te zijn geweest, nog begeleiding zal moeten krijgen die hij nodig heeft om de criminaliteit achter zich kan laten.
De rechtbank maakt zich grote zorgen over het recidivegevaar als verdachte niet de hulp en begeleiding krijgt die hij nodig heeft. De hoop is dat verdachte, gezien zijn jonge leeftijd en ontwikkeling, met de juiste hulp en begeleiding een ommekeer in zijn leven kan maken. Uit de verschillende adviezen volgt dat dit zonder een fors kader niet zal gaan.
De rechtbank stelt vast dat verdachte al op jonge leeftijd uit huis is geplaatst, hij geen gecontinueerde schoolgang heeft gehad en dat ook de plaatsing bij Soria in Spanje verdachte onvoldoende lijkt te hebben geholpen nu hij, nadat hij een aantal weken terug in Nederland was, onderhavige feiten heeft gepleegd. De rechtbank ziet, ondanks dat verdachte niet meer thuis woont en ouders niet betrokken zijn, geen aanleiding om aan te nemen dat er geen pedagogische beïnvloeding mogelijk is. Ook de documentatie van verdachte en de zorg dat verdachte andere jeugdige gedetineerden negatief zou kunnen beïnvloeden zijn geen reden om het adolescentenstrafrecht in dit geval niet toe te passen. Bovendien verblijft verdachte al enige tijd in een jeugdinrichting en dit geeft geen (grote) reden tot zorg. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de persoonlijkheid van verdachte en de omstandigheden waarin verdachte verkeert, het adolescentenstrafrecht dient te worden toegepast. Zo kan verdachte worden geplaatst in een jeugdinrichting, kan hij de hulp krijgen die hij nodig heeft en krijgt hij de kans om te werken aan zijn hechtingsproblematiek en scholing. Daarmee krijgt verdachte een laatste kans om, in een (fors) pedagogisch kader, de hulp en begeleiding aan te grijpen die hij nodig heeft om de criminaliteit achter zich te laten.
Strafoplegging
Om te bevorderen dat landelijk voor dezelfde feiten door rechtbanken ongeveer dezelfde straffen worden opgelegd, zijn door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) oriëntatiepunten opgesteld. De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf voor de bewezen verklaarde feiten gekeken naar deze oriëntatiepunten.
Voor een (poging) afpersing – zijnde een overval op een winkel – is het uitgangspunt vanaf vier maanden jeugddetentie. Strafverzwarende omstandigheden zijn aanleiding om de strafmaat te verhogen. Iedere strafverzwarende omstandigheid telt daarbij in beginsel voor 60 uur taakstraf, dan wel één maand jeugddetentie. In deze zaak is er sprake van strafverzwarende omstandigheden zijnde de aard en de ernst van het fysieke geweld en de aard en de ernst van het letsel, de bedreiging met een wapen en de plaats van het delict. Ten aanzien van de (poging) zware mishandeling is het uitgangspunt voor het (proberen) toe te brengen van zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen het uitgangspunt jeugddetentie vanaf drie maanden. De rechtbank houdt hierbij ook rekening dat verdachte eerder voor een afpersing met bedreiging is veroordeeld.
Alles afwegende acht de rechtbank een jeugddetentie van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, passend en geboden. De rechtbank acht tevens het opleggen van bijzondere voorwaarden – bestaande uit een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting, een contactverbod met de medeverdachte en het meewerken aan begeleiding gericht op zijn vrijetijdsbesteding en dagbesteding – geïndiceerd om de maatschappij te beschermen en verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Ter terechtzitting heeft verdachte gesuggereerd ook elektronische controle op te leggen, zodat kan worden gecontroleerd of verdachte zich aan zijn voorwaarden houdt. De rechtbank gaat mee in deze suggestie en ziet aanleiding om ook elektronische controle op te leggen zodat de reclassering – indien dit te zijner tijd wenselijk wordt geacht - de mogelijkheid heeft om te kunnen controleren waar verdachte zich – na zijn vrijlating – ophoudt.
Dadelijke uitvoerbaarheid bijzondere voorwaarden
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee misdrijven die zijn gericht tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Gelet op voornoemde rapportages, het verhandelde ter terechtzitting en de ernst van de gepleegde feiten is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte – zonder de juiste hulp en begeleiding – opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Om die reden zal de rechtbank bevelen dat de bijzondere voorwaarden die worden opgelegd en het toezicht door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.

8.Ten aanzien van het beslag

Onder verdachte is het volgende inbeslaggenomen:
1. 1 STK Muts, omschrijving: g6030120, rood;
2. 1 STK GSM, omschrijving: g6029510, wit: merk: Apple;
3. 1 STK GSM, omschrijving: g6029511, Apple;
4. 1 STK Zwaard, omschrijving: G6029532;
5. 1 STK Hakmes, omschrijving: G6030127, rood.
8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de inbeslaggenomen muts terug te geven aan de rechthebbende, de GSM met omschrijving: g6029510 te bewaren ten behoeve van de rechthebbende en de GSM met omschrijving: g6029511, Apple, terug te geven aan de verdachte. Het zwaard en het hakmes dienen onttrokken te worden aan het verkeer.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de GSM met omschrijving: g6029511 aan verdachte kan worden geretourneerd nu de feiten niet zijn begaan met behulp van de telefoon van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen muts terug moet worden gegeven aan de rechthebbende en de GSM met omschrijving: g6029510 moet worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende. Het zwaard en het hakmes dienen onttrokken te worden aan het verkeer nu de bewezenverklaarde feiten zijn begaan met behulp van deze wapens.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen

Vordering [persoon 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade ten gevolge van het onder feit 1 ten laste gelegde. De benadeelde partij heeft verzocht verdachte hoofdelijk te veroordelen om het schadebedrag te betalen.
Vordering [persoon 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.544,99. Dit bedrag bestaat uit € 319,99 aan materiële schade en € 1.225,00 aan immateriële schade ten gevolge van het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde. De benadeelde partij heeft verzocht verdachte hoofdelijk te veroordelen om het schadebedrag te betalen.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vorderingen van [persoon 2] en [persoon 1] geheel toewijsbaar met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente. De materiële schade van [persoon 1] is een rechtstreeks gevolg van het ten laste gelegde en de immateriële schade van [persoon 2] en [persoon 1] is, gelet op de ernst van het feit, niet onbegrijpelijk.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw refereert zich ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vordering [persoon 2]
Immateriële schade
Uit de door de benadeelde partij ingebrachte stukken blijkt dat aangever [persoon 2] ten gevolge van het onder feit 1 ten laste gelegde enorm geschrokken is. Hij heeft slecht geslapen en voelde zich onveilig op zijn werkplek en was vermoeid.
Vordering [persoon 1]
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht aan de jas en trui van de benadeelde partij. De vordering is niet betwist. De gevorderde materiële schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom geheel worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd en hoofdelijke aansprakelijkheid.
Immateriële schade
Uit de door de benadeelde partij ingebrachte stukken blijkt dat aangever [persoon 1], naar aanleiding van het handelen van verdachte, een verwonding met een lengte van acht centimeter en diepte van twee centimeter aan zijn arm heeft opgelopen waarbij de triceps is beschadigd. Hij is met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht en daar is de verwonding aan zijn arm gehecht. De eerste dagen kon hij zijn arm niet buigen en strekken en waren veel dagelijkse bezigheden en handelingen moeilijk. De benadeelde partij verwacht dat er een litteken zichtbaar zal blijven. Tevens heeft hij de eerste nachten na het misdrijf niet goed geslapen. Benadeelde woont in de omgeving van het misdrijf en wordt nog regelmatig herinnerd aan het misdrijf.
Overweging ten aanzien van de immateriële schade van [persoon 2] en [persoon 1]
Artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien deze ten gevolge van het strafbare feit schade heeft opgelopen. Bij de begroting van de vergoeding van deze schade dient de rechtbank rekening te houden met alle omstandigheden, waaronder de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegekend. Uit artikel 6:106, eerste lid onder b, BW volgt dat de benadeelde recht heeft op schadevergoeding indien hij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Indien geestelijk letsel niet kan worden aangenomen omdat dit bijvoorbeeld niet is vastgesteld door een psychiater of psycholoog is niet uitgesloten dat de aard en ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij meebrengen dat sprake is van aantasting in zijn persoon op andere wijze. In dat geval moet de benadeelde partij deze aantasting met concrete gegevens onderbouwen, tenzij de aard en ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvoor voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. [1]
In onderhavige zaak heeft verdachte met zijn mededader gepoogd om een winkel te overvallen waarbij een mes en een samoeraizwaard zijn gebruikt en vervolgens [persoon 1] is mishandeld. Verdachte en zijn mededader hebben [persoon 2] bedreigd met het mes en het zwaard en geprobeerd hem te dwingen tot afgifte van een geldbedrag. [persoon 1] is geslagen met het zwaard. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat uit de omstandigheden volgt dat, gelet op de aard en de ernst van de normschending en van de nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partijen, de relevante nadelige gevolgen voor de benadeelden zo voor de hand liggen dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze ingevolge artikel 6:106, eerste lid onder b, BW.
Conclusie
Vordering [persoon 2]
Gelet op voornoemde omstandigheden en de bedragen die in soortgelijke gevallen zijn toegekend, is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde schadevergoedingsbedrag van [persoon 2] van € 500,00 aan immateriële schade – gelet op de gevolgen voor de benadeelde – geheel toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2021.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 22 februari 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 1 dag gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Hoofdelijkheid
Verdachte is voor de schade, naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.
Vordering [persoon 1]
Gelet op voornoemde omstandigheden en de bedragen die in soortgelijke gevallen zijn toegekend, is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde schadevergoedingsbedrag van [persoon 1] van € 1.544,99 – bestaande uit € 1.225,00 aan immateriële schade en € 319,99 aan materiële schade – gelet op de gevolgen voor de benadeelde – geheel toewijsbaar is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 februari 2021.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.544,99, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 22 februari 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 1 dag gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Hoofdelijkheid
Verdachte is voor de schade, naar burgerlijk recht met zijn mededader hoofdelijk aansprakelijk. Dit betekent dat verdachte tegenover de benadeelde partij voor dat hele bedrag aansprakelijk is.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36f, 45, 47, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 302, 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
Feit 2:
medeplegen van poging tot zware mishandeling.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
12 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
drie maanden, van deze jeugddetentie niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- zich meldt wanneer hij hiertoe wordt uitgenodigd bij Reclassering Nederland en in ieder geval zich binnen twee dagen na zijn invrijheidsstelling meldt bij Reclassering Nederland te Amsterdam of een andere locatie van Reclassering Nederland afhankelijk van de woonplaats van verdachte. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- verblijft in Unite Multi Zorg of een andere instelling voor beschermd wonen of
maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zo snel mogelijk, aansluitend op het verblijf in de JJI. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- een dagbesteding heeft en houdt in de vorm van scholing dan wel een andere dagbesteding en meewerkt aan begeleiding gericht op zijn vrijetijdsbesteding en dagbesteding. Hierbij werkt hij samen met Unite Multi Zorg, of een andere instantie, en de reclassering. Indien dit noodzakelijk blijkt te zijn, dan zal betrokkene meewerken aan begeleiding vanuit Intensieve Forensische Aanpak (IFA) of vergelijkbare instantie, gericht op zijn vrijetijdsbesteding, dagbesteding en het toewerken naar een positiever sociaal netwerk;
- op geen enkele wijze contact heeft of zoekt - direct of indirect - met de medeverdachte [medeverdachte], geboren op [geboortedag 2] 2004 te [geboorteplaats 2], zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
- meewerkt aan elektronische controle voor zover de reclassering dit noodzakelijk en haalbaar acht.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 77aa, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden, met uitzondering van het contactverbod, en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de bijzondere voorwaarden en het toezicht door de Reclassering Nederland dadelijk uitvoerbaar zijn.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Vordering benadeelde partij [persoon 1]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij, [persoon 1], geheel toe tot een bedrag van € 319,99 (driehonderdnegentien euro en negenennegentig cent) aan vergoeding van materiële schade en
€ 1.225,00 (twaalfhonderdvijfentwintig euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 februari 2021 van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] aan de Staat € 1.544,99 (duizend vijfhonderdvierenveertig euro en negenennegentig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 februari 2021 van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 1 dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Vordering benadeelde partij [persoon 2]:
Wijst de vordering van de benadeelde partij, [persoon 2], geheel toe tot een bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade,te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 februari 2021 van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte hoofdelijk de verplichting op ten behoeve van [persoon 2] aan de Staat
€ 500,00 (vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 22 februari 2021 van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 1 dag. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van: 1 STK Muts, omschrijving: g6030120, rood.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van: 1 STK GSM, omschrijving: g6029510, wit: merk: Apple.
Gelast de teruggave aan verdachte van: 1 STK GSM, omschrijving: g6029511, Apple.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- STK Zwaard, omschrijving: G6029532;
- STK Hakmes, omschrijving: G6030127, rood.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P. Bleeker, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en M. Jeltes, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 juli 2021.
[...]

1.[...]

[...]

[...]

[...]

4.[...]

Voetnoten

1.HR 29 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:1024