ECLI:NL:RBAMS:2021:6823

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
20/5057
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging loongerelateerde uitkering en toekenning loonaanvullingsuitkering; beoordeling medische afzakker

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 november 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres, die zich op 2 maart 2017 ziekmeldde, had een loongerelateerde WIA-uitkering ontvangen, maar deze werd per 15 juli 2020 beëindigd. In plaats daarvan kreeg zij een loonaanvullingsuitkering. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar maatman onjuist was vastgesteld. De rechtbank moest beoordelen of verweerder terecht had geoordeeld dat niet meer kon worden vastgesteld of eiseres in 2013 om medische redenen minder was gaan werken, wat zou kunnen duiden op een medische afzakker.

De rechtbank overwoog dat een medische afzakker aanwezig is wanneer iemand om medische redenen minder uren gaat werken zonder zich ziek te melden. De rechtbank concludeerde dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat haar urenvermindering medisch onderbouwd was. De psychiater van eiseres kon geen specifiek advies geven over de urenomvang van haar werk, en de rechtbank vond dat de ingebrachte gegevens niet voldoende waren om te concluderen dat de urenvermindering op medische gronden was gebaseerd. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf eiseres geen gelijk.

De uitspraak benadrukt het belang van voldoende medische onderbouwing bij het vaststellen van een medische afzakker en bevestigt de noodzaak van duidelijke adviezen van behandelend artsen of bedrijfsartsen. De rechtbank wees ook op de mogelijkheid voor eiseres om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/5057

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. L. de Graaf),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
( [gemachtigde verweerder] ).

Procesverloop

Bij besluit van 21 april 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de loongerelateerde uitkering van eiseres per 15 juli 2020 beëindigd en eiseres per 16 juli 2020 een loonaanvullingsuitkering toegekend.
Bij besluit van 13 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld met behulp van een videoverbinding op 8 november 2021. Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde en haar vriend. Verder was aanwezig de heer [naam 1] , psychiater van eiseres. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Wat voorafging aan deze procedure
1. Eiseres was laatstelijk werkzaam als administratief medewerker bij [naam bedrijf] voor gemiddeld 17,70 uur per week. Eiseres heeft zich op 2 maart 2017 ziekgemeld vanwege gezondheidsproblemen. Eiseres is ziek uit dienst gegaan. Op 26 november 2018 heeft eiseres een WIA-uitkering aangevraagd. Naar aanleiding van deze aanvraag is medisch en arbeidskundig onderzoek verricht.
2. Met het besluit van 1 februari 2019 heeft verweerder eiseres per 28 februari 2019 een loongerelateerde WIA-uitkering toegekend, naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van
80 – 100%. Verweerder heeft dit besluit gebaseerd op de rapporten van de primaire verzekeringsarts van 4 januari 2019 en het rapport van de primaire arbeidskundige van 30 januari 2019.
3. Met het primaire besluit heeft verweerder de loongerelateerde uitkering van eiseres per 15 juli 2020 beëindigd en eiseres per 16 juli 2020 een loonaanvullingsuitkering toegekend. Dit besluit is gebaseerd op het rapport van de primaire verzekeringsarts van 7 februari 2019. De verzekeringsarts heeft geoordeeld dat niet meer is vast te stellen of sprake is van een zogenaamde medische afzakker. De eerste arbeidsongeschiktheidsdag blijft daarom 2 maart 2017.
4. Naar aanleiding van het bezwaar van eiseres heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische situatie van eiseres heroverwogen en zijn bevindingen vastgelegd in het rapport van 11 augustus 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de primaire verzekeringsarts het maatman van eiseres juist heeft vastgesteld. Het kan namelijk niet meer worden vastgesteld of eiseres om medische redenen in 2013 minder is gaan werken. Er zijn geen adviezen van de behandelend artsen of bedrijfsartsen om minder te gaan werken en het blijkt ook niet uit de aanwezige medische gegevens. Verder is de verzekeringsarts bezwaar en beroep van mening dat de psychische klachten van eiseres al langere tijd bestaan, maar dat het ziektebeeld wisselend kan verlopen. Reconstrueren hoeveel uur eiseres in 2013 belastbaar was, is door het wisselende beloop niet meer objectief vast te stellen.
5. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, omdat niet meer kan worden vastgesteld of eiseres in 2013 om medische redenen minder is gaan werken. Verweerder heeft dit besluit gebaseerd op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Het standpunt van eiseres
6. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. Eiseres stelt zich op het standpunt dat haar maatman onjuist is vastgesteld. Eiseres heeft tot december 2013 gewerkt als managementassistente voor 40 uur per week. Dit heeft verweerder als maatman moeten gebruiken. Eiseres is namelijk om medische redenen minder gaan werken. Eiseres en haar vader hebben allebei spontaan aan verweerder medegedeeld dat eiseres om medische redenen is gaan werken in een lagere functie met minder arbeidsuren. Daarnaast heeft verweerder eerst geoordeeld dat eiseres niet voldoende zou functioneren en dat er daarom niet gesproken kon worden van een medische afzakker. Dat eiseres goed heeft gefunctioneerd in haar werk wordt volgens eiseres niet langer door verweerder weersproken. Tot slot blijkt uit de overgelegde medische stukken dat eiseres vanaf 15 augustus 2012 doorlopend arbeidsongeschikt is geweest en dat zij haar dienstverband als managementassistente onder invloed van haar psychische klachten heeft beëindigd. Ter zitting heeft eiseres verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 juli 2021. [1]
De beoordeling van de rechtbank
7. De rechtbank moet in deze procedure de vraag beantwoorden of verweerder terecht heeft geoordeeld dat niet meer is vast te stellen of eiseres in 2013 als gevolg van een objectief medische noodzaak minder uren is gaan werken en aldus is aan te merken als een medische afzakker. De mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres van 80 – 100% is niet in geding
.
8. Van een medische afzakker is sprake als een betrokkene ten gevolge van ziekte of gebrek (tijdelijk) lager beloond werk gaat doen of om medische redenen de arbeidsurenomvang terugbrengt zonder zich ziek te melden. Als een betrokkene later uitvalt uit dit lager betaalde werk en dan pas een arbeidsongeschiktheidsuitkering aanvraagt, kan in zo’n geval het voorlaatste werk of de omvang daarvan als uitgangspunt worden genomen. Daarbij is van belang dat een betrokkene als gevolg van een objectief medische noodzaak minder uren is gaan werken, bijvoorbeeld op advies of in overleg met zijn behandelend arts of bedrijfsarts. Het vereiste van een voldoende specifieke medische onderbouwing, alvorens een medische afzakker kan worden aangenomen, is verankerd in vaste rechtspraak. [2]
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht geoordeeld dat niet meer is vast te stellen of eiseres als medische afzakker kan worden beschouwd, omdat eiseres geen voldoende onderbouwing heeft overgelegd waaruit blijkt dat aan de urenvermindering medische redenen ten grondslag liggen. Eiseres heeft veel gegevens ingebracht die zien op de periode 2013, onder andere het dossier van de Arbo Unie en het rapport van de arbeidsdeskundige mevrouw [naam 2] van 29 juli 2013. De rechtbank is het met verweerder eens dat op grond van deze gegevens niet vast is te stellen dat eiseres op advies van of in overleg met de behandelend arts of bedrijfsarts destijds minder is gaan werken. De psychiater van eiseres, de heer [naam 1] , heeft ter zitting toegelicht dat hij op basis van de KNMG-richtlijn geen advies mag geven over de geschiktheid van eiseres voor de functies, maar dat hij wel advies mag geven over welke omvang van het werk verstandig is gelet op het ziektebeeld. Een dergelijk advies over de urenomvang van eiseres haar werk blijkt niet uit de ingebrachte stukken van eiseres. Eiseres heeft dan ook niet voldaan aan het vereiste van een voldoende specifieke medische onderbouwing voor het aannemen van een medische afzakker. De uitspraak die eiseres heeft op zitting heeft aangevoerd is gebaseerd op dezelfde vaste rechtspraak die onder rechtsoverweging 8 is genoemd.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond, eiseres krijgt geen gelijk.
11. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B. Bosma, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:229.