ECLI:NL:CRVB:2021:229

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 februari 2021
Publicatiedatum
3 februari 2021
Zaaknummer
19/2567 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en medische afzakker

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De betrokkene, die als keuringsarts werkte, had haar arbeidsduur op verzoek verminderd van 24 naar 20 uur per week vanwege gezondheidsklachten gerelateerd aan de ziekte MS. Het Uwv had haar een IVA-uitkering toegekend, maar betrokkene maakte bezwaar tegen de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheidsdag en stelde dat zij als medische afzakker moest worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde in eerste instantie dat het Uwv ten onrechte was uitgegaan van een maatmanomvang van 20 uur per week en dat er voldoende medische onderbouwing was voor de urenvermindering.

In hoger beroep heeft het Uwv aangevoerd dat er geen objectieve medische noodzaak was voor de urenvermindering. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende specifieke medische onderbouwing is om betrokkene als medische afzakker aan te merken. De Raad heeft vastgesteld dat er geen bewijs is dat betrokkene op advies van een arts minder is gaan werken. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van betrokkene ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische onderbouwing bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de status van medische afzakker.

Uitspraak

19 2567 WIA

Datum uitspraak: 3 februari 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
1 mei 2019, 18/3997 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A.J.A.M. Hermans een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 december 2020. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. F.A. Steeman. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Hermans.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is werkzaam geweest als keuringsarts, aanvankelijk voor 24 uur per week. De arbeidsduur is op verzoek van betrokkene per 1 augustus 2014 teruggebracht tot 20 uur per week. Op 4 januari 2016 heeft betrokkene zich ziek gemeld wegens klachten in verband met de ziekte MS.
1.2.
Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv betrokkene bij besluit van
6 december 2017 met ingang van 1 januari 2018 een IVA-uitkering toegekend.
1.3.
Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Volgens haar is uitgegaan van een onjuiste eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Betrokkene moet aangemerkt worden als medische afzakker, omdat zij per 1 augustus 2014 om medische redenen minder is gaan werken. Bij besluit van 8 mei 2018 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen om een nieuw besluit te nemen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv bij de maatgevende arbeid moet uitgaan van een urenomvang van 24 uur per week. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de omstandigheid dat in 2014 niet door een medisch specialist is vastgesteld dat er een medische noodzaak voor een urenvermindering bestond, niet betekent dat niet meer aan de vereisten voor een objectieve (medische) beoordeling kan worden voldaan. Een dergelijke beoordeling kan ook retrospectief plaatsvinden. Naar het oordeel van de rechtbank wordt de urenvermindering per 1 augustus 2014 met de informatie van de neurologen van 20 oktober 2017 en 18 oktober 2018 niet alleen gesteund door het door betrokkene destijds afgegeven concrete signaal, maar ook op objectief medische wijze. Het gaat daarbij ook om door meerdere op consistente wijze afgegeven medische verklaringen, die zijn afgegeven door medisch specialisten die bij uitstek deskundig zijn te achten op het vlak van MS. De rechtbank heeft verder overwogen dat voor zover al aanleiding bestaat tot twijfel, er geen reden is om betrokkene niet het voordeel van de twijfel te gunnen.
3.1.
Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd dat er geen objectiveerbare medische noodzaak voor betrokkene was om op 1 augustus 2014 minder te gaan werken. Ter onderbouwing verwijst het Uwv naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 26 september 2019.
3.2.
Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid dient volgens vaste rechtspraak in beginsel als maatman te worden aangemerkt degene die dezelfde arbeid verricht als de verzekerde laatstelijk heeft verricht voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 9 maart 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV8699). Deze hoofdregel lijdt uitzondering als de (omvang van de) laatstelijk verrichte arbeid of het daarmee verdiende loon geen juiste maatstaf (meer) oplevert bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid, bijvoorbeeld omdat sprake is van een zogeheten medische afzakker.
4.2.
Van een medische afzakker is sprake als een betrokkene ten gevolge van ziekte of gebrek (tijdelijk) lager beloond werk gaat doen of om medische redenen de arbeidsurenomvang terugbrengt zonder zich ziek te melden. Als een betrokkene later uitvalt uit dit lager betaalde werk en dan pas een arbeidsongeschiktheidsuitkering aanvraagt, kan in zo’n geval het voorlaatste werk of de omvang daarvan als uitgangspunt worden genomen. Daarbij is van belang dat een betrokkene als gevolg van een objectief medische noodzaak minder uren is gaan werken, bijvoorbeeld op advies van of in overleg met zijn behandelend arts of bedrijfsarts. Het vereiste van een voldoende specifieke medische onderbouwing, alvorens een medische afzakker kan worden aangenomen, is verankerd in vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 7 augustus 20195, ECLI:NL:CRVB:2019:2672.
4.3.
In geschil is de vraag of betrokkene op 1 augustus 2014 als gevolg van een objectief medische noodzaak minder uren is gaan werken en aldus is aan te merken als een medische afzakker. Niet ter discussie staat dat deze vraag ook retrospectief kan worden beantwoord.
4.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 26 september 2019 voldoende gemotiveerd dat er geen voldoende specifieke medische onderbouwing bestaat om in geval van betrokkene een medische afzakker aan te nemen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt uit de beschikbare medische gegevens van de specialisten, huisarts, podoloog en bedrijfsadviseur/psycholoog niet dat er in augustus 2014 sprake was van een duidelijke verslechtering van al langer bestaande klachten of van een aanmerkelijke toename van beperkingen waardoor urenvermindering in augustus 2014 medisch noodzakelijk was. In de informatie van de behandelend neuroloog van 14 februari 2015 wordt geen duidelijke achteruitgang van gezondheidssituatie in 2014 gemeld. Toen is voor de eerste keer het vermoeden van MS vermeld. De latere brieven van de neuroloog in 2017 vermelden een progressief ziektebeloop in 2016 en 2017 maar niet een gewijzigde medische toestand in 2014. Ook waren er geen specifieke behandelingen in de periode 2012 tot 2015 die daarop wijzen. De stelling van betrokkene dat zij als arts een noodzaak tot arbeidsvermindering zelf kon bepalen doet niet af aan het vereiste van een voldoende onderbouwing met medische objectiveerbare argumenten.
4.5.
Uit het dossier blijkt niet dat betrokkene na overleg met of op advies van behandelaars of een bedrijfsarts minder is gaan werken. Betrokkene heeft dat ook erkend. Uit de medische gegevens komt naar voren dat betrokkene sinds 2012 klachten heeft die achteraf kunnen worden geduid in het kader van MS, zoals de neuroloog in zijn verklaring van 18 oktober 2018 heeft vermeld, en waardoor betrokkene haar werktijden heeft aangepast, zonder te weten wat haar mankeerde. Dat de later vastgestelde ziekte MS een mogelijke verklaring is voor haar klachten in 2014, betekent echter niet dat die klachten in augustus 2014 noodzaakten tot een urenvermindering . Uit de medische informatie die voorhanden is, blijkt niet dat betrokkene in verband met haar medische klachten genoodzaakt was om minder te gaan werken op 1 augustus 2014. Het Uwv is dan ook terecht uitgegaan van een maatmanomvang van 20 uur per week, zijnde de omvang van het dienstverband voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid. Er is geen toereikende medische onderbouwing om betrokkene als medische afzakker aan te merken.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Het beroep tegen het bestreden besluit zal ongegrond worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
-vernietigt de aangevallen uitspraak;
-verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en F.M. Rijnbeek en W.R. van der Velde als leden, in tegenwoordigheid van L.R. Kokhuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 februari 2021.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) L.R. Kokhuis