7.4.Verweerder stelt zich in het bestreden besluit over de hardheidsclausule op het standpunt dat de situatie van eiseres niet dusdanig bijzonder is dat sprake is van een schrijnende situatie.
8. Eiseres voert aan dat niet gesteld kan worden dat zij verwijtbaar heeft gehandeld. Allereerst vindt zij dat verweerder zich niet zou moeten mengen in haar privéleven. Daarnaast kon zij niet voorzien dat zij dakloos zou worden dan wel dat haar expartner een echtscheiding zou aanvragen. Zij is naar Nederland gekomen in het kader van gezinshereniging om zich bij hem te voegen. De algemene weigeringsgrond van artikel 2.6.5, eerste lid, onder e, van de Hvv kan haar daarom niet tegengeworpen worden.
9. Eiseres voert verder aan dat zij wel valt onder een urgentiecategorie, namelijk vanwege sociale redenen. Er sprake is van dakloosheid, dan wel dreigende dakloosheid met de zorg voor een minderjarig kind, neergelegd in paragraaf 10, lid a, onder II van de Beleidsregels. De crisisopvang waarin zij verblijft, is van tijdelijke aard. Zij is afgewezen voor maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). In de noodopvang kan zij steeds maar drie maanden blijven en wordt steeds gekeken of het verblijf kan worden voortgezet. Verblijf in de noodopvang is niet geschikt voor de lange termijn. Verder volgt eiseres niet verweerders standpunt dat paragraaf 10, onder II, van de Beleidsregels slechts van toepassing is op gezinnen die voor aanvang van het huisvestingsprobleem over een zelfstandige woning met een eigen huurovereenkomst beschikten. Dit is niet onderbouwd en volgt ook niet uit de aanvullende voorwaarden in de Hvv of nadere regels.
10. Tot slot vindt eiseres dat verweerder toepassing moet geven aan de hardheidsclausule. Zij is afgewezen voor maatwerkvoorziening maatschappelijke opvang en doet er alles aan om haar woonprobleem op te lossen. Zij reageert op woningen in heel Nederland. Een urgentieverklaring bij woningtoewijzing stelt haar in staat om een einde te maken aan de voortdurende, schrijnende situatie en om vanuit een stabiele woonomgeving het leven weer op de rails te krijgen.
Standpunt verweerder ter zitting
11. Ter zitting heeft verweerder de motivering in het bestreden besluit dat eiseres een huisvestingsprobleem heeft door haar eigen verwijtbare doen of nalaten (artikel 2.6.5, eerste lid, onder e, van de Hvv) ingetrokken. In plaats daarvan heeft verweerder eiseres tegengeworpen dat er geen sprake is van (dreigende) dakloosheid, omdat zij in de crisisopvang verblijft en gezinnen met jonge kinderen niet op straat worden gezet. Dit is vastgelegd in artikel 2.6.8, eerste lid, onder b, van de Hvv in combinatie met regel 10, lid a, onder II, van de Beleidsregel.
12. De rechtbank stelt allereerst vast dat de dragende motivering van het bestreden besluit ter zitting is ingetrokken en vervangen door een andere motivering. Dit betekent dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. De rechtbank zal hieronder beoordelen of de aanvraag terecht is afgewezen en wat de gevolgen van het motiveringsgebrek zijn.
13. Een urgentieverklaring kan op grond van artikel 2.6.8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Hvv worden verleend indien zich geen van de in artikel 2.6.5, eerste en tweede lid, genoemde omstandigheden voordoet en de aanvrager op grond van sociale redenen dringend woonruimte nodig heeft en niet behoort tot de in artikel 2.6.7 bedoelde urgentiecategorieën. Ter invulling van de bevoegdheid om urgentieverklaringen te verlenen heeft verweerder de Beleidsregel urgenties opgesteld. Het beleid in de gemeente Amsterdam voor het toekennen van voorrang op andere woningzoekenden is zeer strikt en is gericht op gezinnen met kinderen die door overmacht dakloos zijn of dreigen te worden en op personen met ernstige medische problemen, gerelateerd aan de woonsituatie. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft overwogen, is het restrictieve beleid dat verweerder voert, niet onredelijk.
14. De rechtbank oordeelt dat verweerder de urgentieverklaring mocht weigeren, omdat eiseres met haar verblijf in de noodopvang niet dakloos is en niet dakloos dreigt te worden. Van belang daarbij is dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat het ook beleid is dat – hoewel om de zoveel tijd wordt beoordeeld of mensen nog recht hebben op verblijf in de crisisopvang – gezinnen met minderjarige kinderen niet op straat zullen worden gezet. Hoewel de noodopvang tijdelijk van aard is, betekent dit in het geval van eiseres niet dat zij en haar zoon dakloos dreigen te worden. Artikel 2.6.8 van de Hvv vindt daarom geen toepassing.
15. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht het motiveringsgebrek passeren.
16. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder de hardheidsclausule niet hoefde toe te passen. De situatie van eiseres is niet zodanig schrijnend of uitzonderlijk dat deze het verlenen van een urgentieverklaring zou rechtvaardigen. Evenmin is gebleken van omstandigheden die dusdanig bijzonder zijn dat zij maken dat onverkorte toepassing van de beleidsregel in dit geval tot een situatie zou leiden die onevenredig is in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Overeenkomstig het door verweerder toegepaste beleid, dat gezien de schaarste aan sociale huurwoningen in Amsterdam niet onredelijk is, komt eiseres niet in aanmerking voor een urgentieverklaring.
17. De rechtbank concludeert dat verweerder in redelijk de aanvraag van eiseres om een urgentieverklaring heeft kunnen afwijzen. Het beroep is daarom ongegrond.
18. Omdat de rechtbank een motiveringsgebrek heeft geconstateerd, is er aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 1).
19. Tot slot moet verweerder ook het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.