ECLI:NL:RBAMS:2021:7068

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
13/036128-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Feitelijke aanranding van de eerbaarheid in een nachtclub met vrijspraak voor mishandeling op grond van noodweer

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 oktober 2021 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van feitelijke aanranding van de eerbaarheid en mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 11 november 2018 in een nachtclub in Amsterdam. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanraken van de billen en borsten van aangeefster [benadeelde partij 1], wat door getuigen is bevestigd. De rechtbank oordeelde dat deze handelingen gekwalificeerd moeten worden als ontuchtige handelingen, in strijd met de sociaal-ethische norm, en heeft de verdachte hiervoor veroordeeld.

Ten aanzien van de mishandeling van [benadeelde partij 2] heeft de verdachte een beroep gedaan op noodweer. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich in een situatie bevond waarin hij zich moest verdedigen tegen een wederrechtelijke aanranding door [benadeelde partij 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedragingen van [benadeelde partij 2] niet gericht waren op het uitzetten van de verdachte, maar dat er sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Hierdoor kon de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen achten dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de mishandeling en heeft de verdachte vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van vijftig uren, waarvan twintig uren voorwaardelijk, en heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het tijdsverloop sinds het delict en het feit dat hij nooit eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/036128-19 (Promis)
Datum uitspraak: 21 oktober 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1986,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres verdachte]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 oktober 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Hoekstra, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.A. Bouw, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
ten aanzien van feit 1:
hij op of omstreeks 11 november 2018 te Amsterdam, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [benadeelde partij 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij onverhoeds zijn armen om die [benadeelde partij 1] geslagen en/of heeft hij zijn handen op haar heupen gelegd en/of is hij tegen de billen van die [benadeelde partij 1] aan gaan staan en/of heeft hij de billen en/of de borsten
en/of de benen en/of de buik-/maagstreek van die [benadeelde partij 1] aangeraakt;
ten aanzien van feit 2:
hij op of omstreeks 11 november 2018 te Amsterdam [benadeelde partij 2] heeft mishandeld door die [benadeelde partij 2] een hoeveelheid haren uit het hoofd te trekken en/of door aan de haren van die [benadeelde partij 2] te trekken, waardoor die [benadeelde partij 2] pijn en/of letsel heeft bekomen;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feitelijke aanranding van de eerbaarheid bewezen kan worden. Zij heeft daartoe gewezen op de aangifte van [benadeelde partij 1] , welke wordt ondersteund door zowel de getuigenverklaring van [getuige 1] als door de getuigenverklaring van [getuige 2] .
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde
De officier van justitie acht ook de mishandeling bewezen. De aangifte van [benadeelde partij 2] wordt ondersteund door hetgeen op de camerabeelden is te zien, namelijk dat verdachte agressief is en aan de haren van [benadeelde partij 2] trekt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de tenlastegelegde feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Zij heeft hiertoe – kort gezegd – aangevoerd dat het aanraken van de borsten van [benadeelde partij 1] heeft plaatsgevonden in een uitgelaten stemming, nadat [benadeelde partij 1] de borsten van verdachte had aangeraakt. Hierdoor komt het seksuele karakter van de aanrakingen te vervallen en daarmee ook het opzet van verdachte op het overschrijden van de sociaal-ethische norm. Voor het aanraken van de overige lichaamsdelen is onvoldoende bewijs.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsvrouw heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Nu aan verdachte een geslaagd beroep op een rechtvaardigingsgrond toekomt, dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Daartoe heeft de verdediging – kort gezegd – aangevoerd dat verdachte pas aan het haar van [benadeelde partij 2] begon te trekken, nadat hij door [benadeelde partij 2] tegen de muur werd klemgezet. Dit wordt ondersteund door hetgeen op de camerabeelden is te zien. Op dat moment was er sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Het trekken aan het haar van [benadeelde partij 2] was een reactie op het door [benadeelde partij 2] aangewende geweld, waartegen verdachte zich genoodzaakt voelde te verdedigen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder feit 2 tenlastegelegde
De rechtbank overweegt daartoe vooraf dat met de term ‘mishandeling’ in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht, mede de wederrechtelijkheid van de gedraging tot uitdrukking wordt gebracht (vgl. Hoge Raad 5 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ6690). Als de verdachte met vrucht een beroep op de rechtvaardigingsgrond noodweer kan doen, kan niet wettig en overtuigend bewezen worden geacht dat de tenlastegelegde gedraging als wederrechtelijk en daarmee als mishandelend kan worden gezien. De verdachte zal in dat geval dan ook moeten worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.
Op grond van de zich in het procesdossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank het volgende vast. Op 11 november 2018 bevond verdachte zich als bezoeker in [naam nachtclub] in Amsterdam, terwijl aangever [benadeelde partij 2] op dat moment werkzaam was als beveiliger in deze nachtclub. Aangever [benadeelde partij 2] heeft verdachte op een gegeven moment verzocht de nachtclub te verlaten. Verdachte heeft de nachtclub niet willen verlaten en heeft zich daartoe agressief opgesteld. Tussen verdachte en aangever [benadeelde partij 2] komt het dan tot een schermutseling, waarna het weer enkele momenten rustig is. Hierna duwt [benadeelde partij 2] verdachte onverwachts hardhandig in een hoek. Deze hoek bevindt zich tegenover de uitgang. Daarbij stoot [benadeelde partij 2] twee keer met zijn elleboog in de richting van de ribben van verdachte. Op het moment dat verdachte door [benadeelde partij 2] in de hoek wordt gehouden, trekt verdachte aan het haar van [benadeelde partij 2] . Hierna komt er een derde, onbekend gebleven man, die op verdachte begint in te stompen. Op dat moment trekt verdachte nog steeds aan het haar van [benadeelde partij 2] .
De rechtbank overweegt dat verdachte wist dat er van hem werd verlangd dat hij de nachtclub zou verlaten. Verdachte kon dan ook verwachten dat hij op een gegeven moment de club – al dan niet hardhandig – uit zou worden gezet, zeker nu verdachte zich agressief gedroeg. Verdachte had echter niet hoeven en kunnen verwachten dat hij hardhandig in een hoek – niet zijnde de uitgang – zou worden geduwd, terwijl hij stoten in de richting van zijn ribben zou krijgen (waarbij ook een onbekende man op hem begon in te slaan). Deze handelingen van aangever waren er niet op gericht om verdachte naar buiten te krijgen. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de gedragingen van de aangever dan ook worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk geworden dat verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen lijf. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat de verdedigingshandeling, te weten het trekken aan het haar van aangever om hem zo van zich af te houden, geboden was, en dat er geen reële en redelijke mogelijkheid bestond voor de verdachte om zich aan de aanranding te onttrekken. Verdachte stond immers met zijn rug tegen de muur, in een hoek. Het beroep op noodweer slaagt.
Nu aan verdachte een geslaagd beroep op een rechtvaardigingsgrond toekomt, kan niet wettig en overtuigend bewezen worden geacht dat de tenlastegelegde gedraging als wederrechtelijk en daarmee als mishandelend kan worden gezien. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde onder feit 2.
4.3.2
Het oordeel over het onder feit 1 tenlastegelegde
Met de officier van justitie en anders dan de raadsvrouw van verdachte is de rechtbank van oordeel dat hetgeen onder feit 1 ten laste is gelegd, bewezen is. Zij overweegt hiertoe als volgt.
Aangeefster [benadeelde partij 1] heeft verklaard dat zij op 11 november 2018 in [naam nachtclub] , op de dansvloer, door een man bij haar billen is betast. De man kwam achter haar dansen en pakte haar met zijn beide handen bij haar billen In de rookruimte van [naam nachtclub] heeft de man haar bij haar borsten gepakt. De verklaring van [benadeelde partij 1] wordt zowel ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige 1] als door de getuigenverklaring van [getuige 2] . [getuige 1] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat [benadeelde partij 1] in de rookruimte door een man bij haar borsten is gegrepen en dat zij op de dansvloer bij haar billen is aangeraakt. [getuige 2] heeft ook verklaard dat hij heeft gezien dat het Vlaamse meisje – waarvan de rechtbank begrijpt dat dit aangeefster [benadeelde partij 1] is – op de dansvloer door een man bij haar billen is aangeraakt en dat deze man even later door de politie is aangehouden. Wanneer de politie de man aanhoudt en zijn identiteit vaststelt, blijkt dit om verdachte te gaan.
Op basis van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte aangeefster [benadeelde partij 1] bij haar billen en borsten heeft aangeraakt. De rechtbank is van oordeel dat deze aanrakingen gekwalificeerd moeten worden als ontuchtige handelingen als bedoeld in artikel 246 Wetboek van Strafrecht. Het aanraken van de billen en borsten zijn naar hun aard handelingen van seksuele aard, die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm.
Met de raadsvrouw van verdachte en anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat echter niet bewezen kan worden dat verdachte de benen, de buik en/of de maagstreek van [benadeelde partij 1] heeft aangeraakt. Verdachte zal van dat gedeelte van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 11 november 2018 te Amsterdam, door een feitelijkheid, [benadeelde partij 1] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers is hij tegen de billen van die [benadeelde partij 1] aan gaan staan en heeft hij de billen en de borsten van [benadeelde partij 1] aangeraakt;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte voor het door haar onder 1 bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen. Zij heeft daarbij rekening gehouden met het tijdsverloop.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft een Nederlandse verblijfsvergunning en een onvoorwaardelijke straf kan tot gevolg hebben dat hij zijn verblijfsvergunning verliest. Bovendien is er sprake van een fors tijdsverloop en heeft er zich na het tenlastegelegde feit geen enkel incident meer voorgedaan. De raadsvrouw van verdachte heeft daarom verzocht om – in het geval van een bewezenverklaring – een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft aangeefster [benadeelde partij 1] tijdens het uitgaan aangerand door haar borsten en billen aan te raken. Met zijn handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster. Verdachte heeft zich kennelijk laten leiden door zijn eigen lustgevoelens en geen rekening gehouden met de gevoelens van aangeefster. De rechtbank neemt verdachte dit kwalijk.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 6 augustus 2021. Daaruit volgt dat verdachte nooit eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld. De rechtbank heeft ook het tijdsverloop in aanmerking genomen. Verdachte heeft het feit bijna drie jaar geleden gepleegd. Verdachte lijkt zijn leven sindsdien op orde te hebben.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank acht – alles afwegende – een taakstraf voor de duur van vijftig uren, waarvan twintig uren voorwaardelijk, passend en geboden en zal dit aan verdachte opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het onder feit 2 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
Veroordeelt verdachte tot
een taakstrafvan
50 (vijftig) uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 25 dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Beveelt dat een gedeelte, groot
20 (twintig) uren, van deze taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 10 (tien) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Kesteren, voorzitter,
mrs. J.P. Vegter en D.W. van Putten - de Waard, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Utlu, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 oktober 2021.
[(...)]