In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een exploitant van een raamprostitutiebedrijf en de burgemeester van Amsterdam. De eiseres, die een vergunning voor haar raamprostitutiebedrijf had, was het niet eens met de wijziging van de vergunningvoorwaarden die door de burgemeester was opgelegd. De burgemeester had op 19 maart 2019 de exploitatievergunning van eiseres gewijzigd en op 18 maart 2020 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres stelde dat de nieuwe voorwaarden, waaronder de verplichting tot het voeren van intake- en vervolggesprekken en het bijhouden van een niet tot de persoon herleidbare bedrijfsadministratie, in strijd waren met de privacywetgeving en onredelijk bezwarend waren.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 30 november 2021, waarbij zowel eiseres als de gemachtigde van de burgemeester aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester de vergunningvoorwaarden terecht had gewijzigd in het belang van het voorkomen van mensenhandel. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin was geoordeeld dat persoonsgegevens van sekswerkers niet mochten worden verwerkt. De rechtbank concludeerde dat de nieuwe voorwaarden niet in strijd waren met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en dat de burgemeester voldoende rekening had gehouden met de privacy van de sekswerkers door te eisen dat de administratie geanonimiseerd werd.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat de gewijzigde vergunningvoorwaarden van kracht blijven. Eiseres heeft geen gelijk gekregen in haar verzoek om de voorwaarden te vernietigen. De rechtbank benadrukte het belang van toezicht en controle in de prostitutiesector en de noodzaak om mensenhandel tegen te gaan, wat een dwingende reden van algemeen belang is. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in hoger beroep te gaan.