ECLI:NL:RBAMS:2021:7318

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
99/000259-58 (13/669001-19)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling en aftrek van kliniekdagen

Op 2 december 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) van een veroordeelde. De rechtbank heeft de vordering van het Openbaar Ministerie tot herroeping van de v.i. toegewezen, omdat de veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarden die aan de v.i. waren verbonden. De veroordeelde, geboren in 1980, was eerder voorwaardelijk in vrijheid gesteld, maar is op 23 september 2021 aangehouden wegens het niet naleven van de voorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de kliniek heeft gehandeld in verboden middelen en geen inzicht heeft gegeven in zijn financiële situatie. De rechtbank heeft ook de vordering tot verlenging van de proeftijd van de v.i. afgewezen, omdat de v.i. volledig herroepen werd. De rechtbank heeft bepaald dat de tijd die de veroordeelde in de kliniek heeft doorgebracht, 199 dagen, van het resterende strafrestant van 207 dagen moet worden afgetrokken, om te voldoen aan de eisen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De beslissing is genomen na een onderzoek ter terechtzitting op 18 november 2021, waarbij de rechtbank kennisnam van de vorderingen van de officier van justitie en de argumenten van de veroordeelde en zijn raadsman. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vordering tot herroeping van de v.i. gerechtvaardigd is, gezien de omstandigheden en het gedrag van de veroordeelde.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
VI-zaaknummer : 99/000259-58
Parketnummers : 13/669001-19, 23/000004-19 en 23/002178-18, 15/199943-18
Beslissing op de vordering van het Openbaar Ministerie ex artikel 6:6:8 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: v.i.) en op de vordering van het Openbaar Ministerie ex artikel 6:1:18 Sv tot verlenging van de proeftijd van de v.i. van
[veroordeelde] (hierna: veroordeelde),
geboren op [geboortedag] 1980 te [geboorteland] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Persoonsgegevens op het [adres] , [plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
  • de hieronder genoemde onherroepelijk geworden vonnissen en arresten betreffende veroordeelde;
  • de vorderingen van de officier van justitie van 27 september 2021 en 2 november 2021;
  • de reclasseringsadviezen van GGZ Reclassering Limburg van 20 september 2021 en 15 oktober 2021 opgemaakt door reclasseringsmedewerker [persoon] ;
  • het besluit voorwaardelijke invrijheidstelling van 6 oktober 2020, opgemaakt door mr. D.J. de Jong, advocaat-generaal.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.E.A. Duyvendak, en van wat veroordeelde en zijn raadsman, mr. J. Kleiman, advocaat te Noord-Scharwoude, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft verder als deskundige reclasseringsmedewerker [persoon] , gehoord.

2.Procesgang

Veroordeelde is meermaals onherroepelijk veroordeeld tot gevangenisstraffen, steeds met aftrek van de tijd die door veroordeelde in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten:
  • bij vonnis van deze rechtbank van 26 april 2019 (parketnummer 13/669001-19) tot 24 maanden;
  • bij arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 15 juli 2019 (parketnummer 23/000004-19) tot vijf (5) maanden;
  • bij arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 15 juli 2019 (parketnummer 23/002178-18) tot één (1) week;
  • bij vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 8 januari 2019 (parketnummer: 15/199943-18) tot twee (2) weken.
Veroordeelde is, gelet op artikel 6:2:10 en 6:2:11 Sv , op 18 december 2020 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en onder de bijzondere voorwaarden dat veroordeelde
  • zich niet zal bevinden bij de Volksbond op het adres [adres, te plaats] ;
  • zich zal melden bij GGZ Reclassering Inforsa, zolang en zo vaak als de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • zich laat opnemen in een nader te omschrijven FPK, althans een soortgelijke intramurale instelling. Veroordeelde dient zich te houden aan de aanwijzingen die in het kader van de behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling worden gegeven;
  • zich - na het afronden van voornoemde klinische behandeling - onder behandeling stelt van nog nader te omschrijven deskundige of zorginstelling, op tijden en plaatsen als door of namens die deskundige/zorginstelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen. Veroordeelde dient zich te houden aan de aanwijzingen die in het kader van die behandeling door of namens de behandelaar worden gegeven;
  • verblijft in een nog nader te omschrijven instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang. Veroordeelde dient zich te houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
  • zijn medewerking zal verlenen en een actieve inspanning te verrichten voor (een traject gericht op) het verkrijgen en het behouden van woonruimte en een structurele en zinvolle (betaalde) dagbesteding. Veroordeelde dient een open, gemotiveerde en meewerkende houding te tonen met betrekking tot het toezicht en de behandeling. Veroordeelde dient openheid van zaken te tonen ten aanzien van zijn financiële situatie. Ook dient veroordeelde zijn medewerking te verlenen aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldhulpsanering Natuurlijke Personen.
Op 23 september 2021 is veroordeelde, op grond van artikel 6:3:15 Sv, aangehouden.
Op 24 september 2021 heeft de rechter-commissaris de vordering tot schorsing van de v.i. ex artikel 6:6:20 Sv afgewezen en de hervatting van de v.i. bevolen.
De schriftelijke vordering tot herroeping van de v.i. van het Openbaar Ministerie is op 27 september 2021 op de griffie van de rechtbank ontvangen. De schriftelijke vordering tot verlenging van de proeftijd van de v.i. is op 2 november 2021 op de griffie van de rechtbank ontvangen.

3.Inhoud van vorderingen

3.1.
Vordering tot herroeping van de v.i.
De vordering van de officier van justitie strekt ertoe dat de rechtbank de voorwaardelijke invrijheidstelling herroept voor een periode van 120 dagen wegens het niet naleven van de daaraan verbonden bijzondere voorwaarden. Veroordeelde heeft zich onder meer niet gehouden aan de voorwaarden die gelden binnen de kliniek. Daarvoor heeft hij op 23 februari 2021 een officiële waarschuwing gekregen. Veroordeelde heeft op 13 augustus 2021 opnieuw een officiële waarschuwing gekregen, omdat hij binnen de kliniek ongewenst gedrag heeft vertoont. Sinds juli 2021 hebben de reclassering en de behandelaars verschillende signalen ontvangen dat veroordeelde verboden middelen zou verhandelen in de kliniek. Veroordeelde heeft dit gedeeltelijk toegegeven. De kliniek heeft hierop het verblijf beëindigd.
Het risico op recidive wordt hoog ingeschat en gelet op het feit dat veroordeelde niet langer beschikt over een passende verblijfplaats heeft de reclassering aangegeven het toezicht niet langer uit te kunnen voeren.
De klinische behandeling is redelijk verlopen. Veroordeelde is inmiddels aangemeld voor een vervolgtraject in een instelling voor begeleid wonen. De huidige verdenkingen en het voortijdig beëindigen van het klinische traject maakt dat het voortzetten van voornoemd vervolgtraject erg moeilijk is geworden. Het gedrag dat heeft geleid tot het beëindigen van het verblijf wordt immers ook in een instelling voor begeleid wonen niet getolereerd.
3.2.
Vordering tot verlenging van de proeftijd
Mocht de rechtbank besluiten niet tot herroeping van de v.i. over te gaan, dan adviseert de reclassering het toezicht te verlengen en opnieuw een klinisch behandeltraject op te leggen, mits er een kliniek kan worden gevonden die betrokkene wil opnemen. De risico's worden hoog ingeschat. Onderhavig feit betreft een geweldsdelict en de klinische behandeling bij [naam kliniek] is voortijdig beëindigd. Op dit moment is er geen zicht op het functioneren van veroordeelde, het risico op terugval in middelengebruik is groot. Er bestaan bovendien problemen op alle leefgebieden. Het recidiverisico zal tijdens het v.i.-traject lager zijn dan wanneer betrokkene niet is ingebed in zorg. Verdere klinische
behandeling is noodzakelijk. Gelet op het voorgaande vordert het Openbaar Ministerie dat de proeftijd van de v.i. zal worden verlengd voor een periode van 365 dagen.

4.De beoordeling

4.1.
De v.i.-regeling
De officier van justitie heeft de vordering ingediend met inachtneming van de daarop betrekking hebbende artikelen zoals die luidden voor inwerkingtreding van de Wet Straffen en Beschermen op 1 juli 2021. Artikel IV van de Wet Straffen en Beschermen bepaalt dat artikel III van deze wet geen gevolgen heeft voor veroordelingen tot vrijheidsstraf die door de rechtbank of het gerechtshof zijn uitgesproken voor inwerkingtreding van deze wet. De onderhavige beslissing is aldus genomen met inachtneming van de artikelen zoals die luidden voor inwerkingtreding van de Wet Straffen en Beschermen.
Volgens de v.i.-regeling geldt als uitgangspunt dat een veroordeelde, als is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:2:10 Sv, vervroegd in vrijheid wordt gesteld na het ondergaan van het in dit artikel omschreven deel van de gevangenisstraf. Aan de (periode van de) v.i. kunnen door het Openbaar Ministerie algemene en bijzondere voorwaarden worden gesteld. Indien veroordeelde een voorwaarde niet heeft nageleefd, kan, op grond van het bepaalde in artikel 6:2:13 Sv de v.i. echter worden herroepen. Deze beslissing wordt genomen door de rechtbank, op vordering van de officier van justitie.
4.2.
Advies van de deskundige
De deskundige heeft -kort gezegd- geadviseerd de voorwaardelijke invrijheidstelling te herroepen. Veroordeelde heeft tegenover een behandelaar en een sociotherapeut bekend dat hij heeft gehandeld in verboden middelen. Gelet op het gedrag van veroordeelde is er geen enkele mogelijkheid tot klinische opname. Daarnaast is veroordeelde afgewezen door HVO Querido, waardoor hij ook niet in aanmerking komt voor beschermd wonen. Daarnaast heeft veroordeelde geen inzicht gegeven in zijn financiële situatie, terwijl dat wel een voorwaarde was waar hij zich aan moest houden.
4.3.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting verzocht de vordering tot herroeping van de v.i. toe te wijzen, met dien verstande dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt herroepen voor het gehele resterende strafrestant van 207 dagen. In dat geval moet het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot verlenging van de proeftijd.
4.4.
Standpunt van veroordeelde
Veroordeelde heeft zich op de terechtzitting verzet tegen de gevorderde herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling en daartoe onder meer aangevoerd - zakelijk weergegeven - dat hij niet heeft gehandeld in verdovende middelen. Hij heeft dit ook niet bekend tegenover zijn behandelaar en de sociotherapeut. Verder heeft veroordeelde aangegeven dat hij was vergeten dat hij inzicht moest geven in zijn financiën.
De raadsman heeft ter terechtzitting primair bepleit de vordering af te wijzen. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de vordering tot herroeping niet slechts op basis van vermoedens kan worden toegewezen.
Subsidiair heeft de raadsman verzocht - zowel bij toe- als bij afwijzing van de vordering tot herroeping van de vi - te bepalen dat de tijd die veroordeelde in de kliniek heeft doorgebracht van het strafrestant wordt afgetrokken. Dit is in lijn met de jurisprudentie van het Europees Hof van de Rechten van de Mens en van de Hoge Raad. De raadsman verwijst daarbij naar de uitspraken van de rechtbank Gelderland van 21 januari 2015 (ECLI:NL:RBGLD:2015:287) en de rechtbank Limburg van 14 november 2018 (ECLI:NL:RBLIM:2018:10647).
4.5.
Oordeel van de rechtbank
Vordering tot herroeping van de v.i.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat veroordeelde in de kliniek heeft gehandeld in verdovende middelen. Daarnaast heeft veroordeelde geen inzicht gegeven in zijn financiële situatie.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de veroordeelde de voorwaarden die aan de v.i. waren verbonden, niet heeft nageleefd.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vordering tot van herroeping van de v.i. van de officier van justitie dient te worden toegewezen.
Aftrek verblijf in de kliniek
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of de opname van veroordeelde in de kliniek, in het kader van de bijzondere voorwaarden bij de voorwaardelijke invrijheidstelling, te gelden heeft als vrijheidsontneming in de zin van artikel 5 lid 1 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en bij een bevestigend antwoord of dit leidt tot de rechtvaardiging dat de tijd die veroordeelde in de kliniek heeft doorgebracht van het strafrestant wordt afgetrokken.
De rechtbank ziet in de onderhavige zaak overeenkomsten met de zaak die heeft geleid tot de beslissing van de rechtbank Limburg van 14 november 2018 (ECLI:NL:RBLIM:2018:10647).
Veroordeelde in die zaak was verplicht te verblijven in de kliniek, mocht deze niet zonder toestemming van de behandelaars verlaten, waardoor veroordeelde voor een belangrijk deel de controle over zijn bewegingsvrijheid was verloren. Naar het oordeel van de rechtbank Limburg moet daarom het verblijf in de kliniek worden aangemerkt als een “deprivation of liberty”. De rechtbank overweegt daartoe dat instemming van veroordeelde met de opgelegde voorwaarde van opname in een kliniek geen afbreuk doet aan het gedwongen karakter van dit verblijf, nu deze instemming in feite wordt afgedwongen door het alternatief: volledige tenuitvoerlegging van het strafrestant, dan wel dreiging met uitstel of afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling, als geregeld in artikel 6:2:12 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is gelet op bovenstaande van oordeel dat de tijd die veroordeelde in het kader van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling in de kliniek heeft doorgebracht beschouwd moet worden als vrijheidsontneming zoals bedoeld in artikel 5 EVRM. Veroordeelde heeft in totaal 199 dagen in de kliniek gezeten, van 9 maart 2021 tot en met 23 september 2021.
Nu de rechtbank de vordering tot gehele herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling zal toewijzen, zal de rechtbank om strijd met artikel 5 EVRM te voorkomen, bepalen dat de tijd die veroordeelde heeft doorgebracht in de kliniek van het strafrestant dient te worden afgetrokken. De 199 dagen dienen dus te worden afgetrokken van het strafrestant, de 207 dagen gevangenisstraf.
Vordering tot verlenging van de proeftijd van de v.i.
Gelet op de beslissing ten aanzien van de vordering tot herroeping van de v.i. zal de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot verlenging van de proeftijd van de v.i..

5.Beslissing

De rechtbank
-
wijst de vorderingtot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
toe;
-
gelastdat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd alsnog geheel moet worden ondergaan, met aftrek van 199 dagen die veroordeelde in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling in de FPK [naam kliniek] heeft doorgebracht;
-
verklaarthet Openbaar Ministerie
niet-ontvankelijkin haar vordering ex artikel 6:1:18 Sv.
Deze beslissing is gegeven op 2 december 2021 door
mr. C.M. Degenaar, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier.
Tegen deze beslissing staat géén rechtsmiddel open.