ECLI:NL:RBAMS:2021:7330

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2021
Publicatiedatum
14 december 2021
Zaaknummer
13-202837-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling met steekwond aan bovenarm en verduistering van een auto

Op 16 november 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en poging zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 2 juli 2021, waarbij het slachtoffer, [naam slachtoffer], werd gestoken door de verdachte, die hem met een mes in de bovenarm verwondde. Het slachtoffer liep hierbij een steekwond op aan de bovenarmslagader en verloor veel bloed. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 2 november 2021 gehouden, waar de officier van justitie, mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre, de verdachte beschuldigde van de geweldshandeling. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. B.J.W. Tijkotte, pleitte voor vrijspraak van de poging tot doodslag, stellende dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte de dader was. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon worden veroordeeld voor poging doodslag, maar wel voor poging zware mishandeling, omdat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen aan het slachtoffer. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast werd de verdachte vrijgesproken van de verduistering van de auto van het slachtoffer, omdat niet was vastgesteld dat het slachtoffer de eigenaar was. De rechtbank kende ook schadevergoeding toe aan het slachtoffer voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13-202837-21 (Promis)
Datum uitspraak: 16 november 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre en van wat verdachte en zijn raadsman mr. B.J.W. Tijkotte naar voren hebben gebracht.
Ter terechtzitting is eveneens mr. P.W. van Rijmenam-van Oosterom, advocaat van de benadeelde partij [naam slachtoffer] , verschenen.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1:
Primair
poging doodslag van [naam slachtoffer] op 2 juli 2021 te Amsterdam;
Subsidiair
poging zware mishandeling van [naam slachtoffer] op 2 juli 2021 te Amsterdam;
Feit 2:
verduistering van een auto, toebehorende aan [naam slachtoffer] , in de periode van 2 juli 2021
tot en met 29 juli 2021 te Amsterdam.
De tekst van de gehele tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen kan worden. De geweldshandeling van verdachte is naar de uiterlijke verschijningsvorm gericht op de dood van [naam slachtoffer] (hierna: [naam slachtoffer] ) en het kan niet anders zijn dan dat hij de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
De officier van justitie heeft verzocht verdachte vrij te spreken van het onder feit 2 ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1. Hij heeft daarvoor het volgende aangevoerd.
Voor de poging tot doodslag ontbreekt de overtuiging dat verdachte degene is die [naam slachtoffer] heeft gestoken. Het verhaal van [naam slachtoffer] is twijfelachtig. Er zijn geen getuigen die verklaren het steken te hebben gezien en de getuige [naam getuige] (hierna: [naam getuige] ) heeft uiteindelijk bij de rechter-commissaris verklaard dat [naam slachtoffer] heeft gezegd dat hij door Marokkanen is gestoken. In zijn verklaring geeft [naam getuige] aan waarom hij bij de rechter-commissaris wel de waarheid vertelt. Daarnaast is niet vastgesteld dat in de auto van verdachte bloed van [naam slachtoffer] is aangetroffen. Ook het later in de auto aangetroffen mes is niet gecontroleerd op eventuele sporen van [naam slachtoffer] . Uit de tapgesprekken blijkt dat verdachte en [naam slachtoffer] na het incident veelvuldig contact hebben gehad. Het is minstens opmerkelijk dat [naam slachtoffer] na zo’n incident direct weer zoveel contact heeft met verdachte terwijl deze hem zou hebben gestoken.
Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat, als de rechtbank van oordeel is dat verdachte de dader is geweest, er geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet op de dood. Uit de jurisprudentie volgt dat bij een enkele steek in de bovenarm vrijwel altijd sprake is van poging zware mishandeling en niet van doodslag. Het is niet duidelijk waarmee is gestoken en wat de afmeting van dat voorwerp was.
Ten aanzien van feit 2 stelt de raadsman zich eveneens op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken nu niet duidelijk is of de auto wel (ten dele) aan [naam slachtoffer] behoort en deze op naam van een onbekende derde stond geregistreerd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1:
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 2 juli 2021 te Amsterdam wordt [naam slachtoffer] , volledig onder het bloed, aangetroffen. Hij is slecht aanspreekbaar en de verbalisanten zien dat [naam slachtoffer] een steekwond op zijn linkerbovenarm heeft. [naam slachtoffer] doet op 4 juli 2021 aangifte en verklaart dan dat hij is gestoken door verdachte. Hij zat samen met verdachte en [naam getuige] in een auto toen verdachte hem met een mes onder zijn linkerarm stak. [naam getuige] heeft op 3 juli 2021 bij de politie verklaard dat hij ineens bloed zag stromen bij [naam slachtoffer] . [naam slachtoffer] is na de steekpartij geopereerd in het ziekenhuis.
Bewijsoverweging
Naar het oordeel van de rechtbank is verdachte degene geweest die [naam slachtoffer] in zijn arm heeft gestoken. Het volgende is hiervoor van belang.
Wanneer verbalisanten [naam slachtoffer] aantreffen, zegt hij direct dat hij is gestoken door iemand met de naam ‘ [verdachte] ’. In zijn latere aangifte benoemt hij dat het gaat om verdachte en dat hij – voorafgaand aan het misdrijf – een discussie had met verdachte. Ook [naam getuige] heeft direct nadat [naam slachtoffer] was aangetroffen verklaard dat iemand ‘ [verdachte] ’ zou heten. De rechtbank is van oordeel dat het hier gaat om [verdachte] , de verdachte. Dat verdachte degene is die [naam slachtoffer] heeft gestoken wordt ondersteund door het tapgesprek van 26 juli 2021, waarin verdachte tegen ene ‘ [naam] ’ zegt dat hij [naam slachtoffer] heeft gesneden. De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij tegen ‘ [naam] ’ heeft bevestigd wat deze al van [naam slachtoffer] had gehoord met als reden ‘laat maar, hij is gek’, acht de rechtbank niet aannemelijk. Uit de context van het gesprek blijkt dit niet en het is juist verdachte, niet ‘ [naam] ’, die over het snijden van [naam slachtoffer] begint. De rechtbank betrekt bij haar oordeel ook dat [naam getuige] heeft bevestigd dat [naam slachtoffer] en verdachte in de auto een discussie hadden en hij vervolgens ineens bloed zag stromen bij [naam slachtoffer] . Bij de rechter-commissaris heeft [naam getuige] een andere lezing gegeven van het gebeurde maar deze verklaring acht de rechtbank onbetrouwbaar. Uit het procesdossier heeft de rechtbank sterk de indruk gekregen dat verdachte zijn vriendin heeft ingeschakeld om [naam getuige] (en [naam slachtoffer] ) zijn verklaring te laten wijzigen, waardoor verdachte zou worden vrijgepleit. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring om die reden niet kan dienen voor het bewijs en gaat uit van de eerste verklaring die [naam getuige] heeft afgelegd, nu deze direct na het gebeuren is afgelegd.
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van een poging doodslag op [naam slachtoffer] . Vast staat dat [naam slachtoffer] eenmaal in zijn bovenarm is gestoken, maar uit het dossier blijkt niet hoe groot het mes is waarmee is gestoken en op welke wijze en met welke kracht is gestoken. De rechtbank kan om die reden niet vaststellen dat de aanmerkelijke kans op de dood van [naam slachtoffer] bestond en dat verdachte deze kans ook heeft aanvaard.
Feit 1 subsidiair
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging zware mishandeling. [naam slachtoffer] heeft naar aanleiding van het misdrijf een steekverwonding opgelopen aan zijn linkerbovenarm. In het ziekenhuis is hij hieraan geopereerd. Uit het operatieverslag blijkt dat de bovenarmslagader is geraakt. Door met een mes zo diep te steken in de bovenarm - waar zich bloedvaten, pezen en zenuwen bevinden - is er een aanmerkelijke kans ontstaan dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Verdachte heeft deze aanmerkelijke kans bewust aanvaard. Verdachte heeft dan ook opzettelijk geprobeerd om bij [naam slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel te veroorzaken. Uit het dossier blijkt niet dat [naam slachtoffer] uiteindelijk blijvend letsel heeft overgehouden, maar dat is niet aan verdachte te danken.
Vrijspraak feit 2
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het verduisteren van de auto van [naam slachtoffer] nu niet is vast komen te staan dat [naam slachtoffer] de eigenaar/bezitter was van deze auto en evenmin dat verdachte zich de auto wederrechtelijk heeft toegeëigend.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlage Ivervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 1 subsidiair:
op 2 juli 2021 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [naam slachtoffer] eenmaal met een mes in de bovenarm heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ten aanzien van feit 1 primair te veroordelen tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat – gelet op de door gerechten gehanteerde oriëntatiepunten – aan verdachte, indien hij wordt veroordeeld voor een poging zware mishandeling, maximaal een gevangenisstraf van zeven maanden kan worden opgelegd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich in een auto schuldig gemaakt aan een poging zware mishandeling van een bekende van hem, die zich als passagier veilig waande in de door verdachte bestuurde auto. Het slachtoffer heeft daarbij een behoorlijke steekwond opgelopen en veel bloed verloren. Het had veel erger kunnen aflopen dan uiteindelijk het geval is geweest. Verdachte heeft nagelaten het slachtoffer naar het ziekenhuis te brengen en heeft hem aan zijn lot overgelaten door weg te rijden. Uit het verzoek tot schadevergoeding van het slachtoffer blijkt dat de steekpartij veel impact op hem heeft gehad. De rechtbank rekent dit verdachte ernstig aan.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 30 september 2021. Hieruit volgt onder meer dat verdachte op 13 september 2018 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden voor een diefstal met geweld. Op 4 augustus 2021 is verdachte veroordeeld voor een Wegenverkeerswetfeit.
Straf en maatregel
De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf voor het bewezen verklaarde feit gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS).
De oriëntatiepunten gaan voor het opzettelijk toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een jaar. Hoewel het gepleegde feit in dit vonnis juridisch wordt aangemerkt als een poging zware mishandeling, ziet de rechtbank in dit geval aanleiding om aan te sluiten bij dit oriëntatiepunt, gezien de wijze waarop en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd en de gevolgen voor het slachtoffer. Daarnaast houdt de rechtbank – in het nadeel van verdachte – rekening met het feit dat hij in de afgelopen vijf jaren een geweldsdelict heeft gepleegd en dat hij geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van het voorarrest, passend.

8.Ten aanzien van het beslag

Onder verdachte is een personenauto van het merk Volkswagen inbeslaggenomen.
8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de personenauto te bewaren ten behoeve van de rechthebbende.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de auto niet op naam van verdachte staat. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat de personenauto moet worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij

[naam slachtoffer] heeft zich, voorafgaand aan de zitting, als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert aan schadevergoeding € 10.155,-. Dit bedrag bestaat uit € 155,- aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier heeft verzocht de materiële schade geheel toe te wijzen en de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 7.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk te verklaren.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde immateriële schade dient te worden gematigd. Over de gevorderde materiële schade heeft de raadsman geen standpunt ingenomen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij ( [naam slachtoffer] ) als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Materiële schade
Uit de processtukken blijkt dat [naam slachtoffer] enkele dagen in het ziekenhuis heeft gelegen. Overeenkomstig de Letselschade Richtlijn Ziekenhuis- en Revalidatiedaggeldvergoeding heeft [naam slachtoffer] recht op een vergoeding hiervoor. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de gevorderde schadevergoeding ten aanzien van de materiële schade van € 155,- geheel moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2021.
Immateriële schade
Artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek brengt, voor zover voor de beoordeling van belang, mee dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen immateriële schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Bij de begroting van deze schade dient de rechtbank rekening te houden met alle omstandigheden, waaronder de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegekend.
Blijkens de door [naam slachtoffer] ingebrachte stukken heeft hij een operatie van bijna twee uur moeten ondergaan naar aanleiding van het bewezenverklaarde. Uit het operatieverslag blijkt dat er evident sprake was van letsel dwars op de bovenarmslagader en dat [naam slachtoffer] veel bloed heeft verloren. Na de operatie voelde hij nagenoeg niets meer met een deel van de handpalm, duim, wijsvinger en middelvinger. [naam slachtoffer] heeft daarnaast last gehad van herbelevingen, angstklachten en gevoelens van onveiligheid. De rechtbank stelt vast dat er in het dossier geen medische stukken zitten over hoe het nu is gesteld met het letsel [naam slachtoffer] .
Gelet op voornoemde omstandigheden, waaronder de gevolgen voor [naam slachtoffer] die op dit moment bekend zijn, en de bedragen die in soortgelijke gevallen zijn toegekend, zal de rechtbank de immateriële schade naar billijkheid begroten op een bedrag van € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2021.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat het gevorderde schadevergoedingsbedrag van [naam slachtoffer] tot
€ 1.000,- aan immateriële schade toewijsbaar is, en € 155,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 juli 2021. [naam slachtoffer] zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
De rechtbank zal verdachte voorts veroordelen in de kosten door [naam slachtoffer] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot vandaag begroot op nihil.
De schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van de benadeelde partij aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.155,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 2 juli 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 21 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 63, 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Spreekt verdachte vrij van het onder feit 1 primair en feit 2 ten laste gelegde.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
twaalf maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van: 1 STK Personenauto Volkswagen Polo.
Vordering van de benadeelde partij [naam slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij, [naam slachtoffer] , toe tot een bedrag van € 155,- (honderdvijfenvijftig euro) aan vergoeding van materiële schade en
€ 1.000,- (duizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 juli 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam slachtoffer] aan de Staat € 1.155,- (duizend honderdvijfenvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf
2 juli 2020 van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 21 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mr. C.A. van Dijk en mr. M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Beek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 november 2021.
Bijlage […]

1.[…]

3.[…]

[…]

[…]