In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 december 2021 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Oudenaarde (België) op 19 oktober 2021. De opgeëiste persoon, geboren in 1999 en met de Nederlandse en Congolese nationaliteit, is gedetineerd in Nederland en wordt verdacht van strafbare feiten die onder Belgisch recht vallen, waaronder illegale handel in verdovende middelen, moord en georganiseerde diefstal.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 9 december 2021, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft onderzocht of de overlevering kan worden toegestaan, rekening houdend met de garantie dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland zal mogen ondergaan indien hij in België wordt veroordeeld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn die zich verzetten tegen de overlevering. De officier van justitie heeft argumenten aangevoerd om af te zien van de toepassing van een weigeringsgrond, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de algemene detentiegarantie van de Belgische autoriteiten voldoende is om het risico op onmenselijke behandeling te mitigeren. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en er geen andere belemmeringen zijn voor de overlevering.