ECLI:NL:RBAMS:2021:7848

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
AMS 21/3062
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van het uitzetverbod voor ara's in de openbare ruimte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de stichting "Platform Stop invasieve exoten". De stichting had een handhavingsverzoek ingediend op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb), omdat zij meende dat een derde-partij, houder van twee ara's, het uitzetverbod overtrad door de vogels in de openbare ruimte te laten rondvliegen. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht niet handhavend had opgetreden. De rechtbank overwoog dat de derde-partij de ara's niet met de opzet in de natuur introduceerde, maar hen onder controle hield en voorzorgsmaatregelen nam, zoals het gebruik van een gps-tracker. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van uitzetten in de zin van de Wnb, omdat de derde-partij de vogels steeds terug liet keren en er geen bewijs was dat de ara's zich in de natuur zouden vestigen. Het beroep van de stichting werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat de minister het verzoek om handhaving op juiste gronden had afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/3062

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2021 in de zaak tussen

de stichting “Platform Stop invasieve exoten”,te Amsterdam, eiseres
(gemachtigde: mr. W.F.E. Reinhold),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: M.W. Schilperoort).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats]
(gemachtigde: drs. S.A.N. Geerling).

Procesverloop

Met een besluit van 15 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van haar handhavingsverzoek op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb).
Met een besluit van 7 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 8 november 2021. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Derde-partij is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De derde-partij is houder en eigenaar van twee ara’s. De ara’s heetten [ara 1] en [ara 2] . [ara 1] is een blauw-gele ara (ara ararauna) en [ara 2] is een soldatenara (ara militaris). Naar aanleiding van berichten op Facebook en andere mediaberichten heeft eiseres een verzoek tot handhaving op grond van artikel 3.34 van de Wnb ingediend. Volgens eiseres overtreedt de derde-partij het uitzetverbod, omdat uit de berichten blijkt dat de derde-partij de ara’s buiten vrij rond laat vliegen.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder eiseres niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek. Volgens verweerder komt eiseres met haar verzoek op voor andere belangen dan de belangen die zij statutair ten doel heeft.
3. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard voorzover dit ziet op de belanghebbendheid van eiseres. Navraag bij een expert heeft geleerd dat de ara’s zich namelijk wel kunnen vestigen in Nederland. De ara’s kunnen daarom worden aangemerkt als een invasieve exoot. Ten aanzien van het verzoek om handhaving heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Volgens verweerder is er geen sprake van het uitzetten van de ara’s, omdat bij de derde-partij niet de opzet daartoe bestaat.
Standpunt eiseres
4. Eiseres verwijst naar de memorie van toelichting op de Flora- en Faunawet. Volgens de memorie van toelichting is er een verbod op uitzetting van zowel inheemse als uitheemse soorten, omdat uitzetting indruist tegen de natuurlijke processen, een bedreiging kan zijn voor inheemse flora en fauna en wegens andere belangen zoals land- en bosbouw. Eiseres verwijst ook naar de memorie van toelichting op de Wnb waaruit ook volgt dat exoten niet mogen worden uitgezet mede in verband met internationale afspraken en verdragen. Eiseres stelt dat op grond van vaste rechtspraak sprake is van uitzetten bij een handeling of het nalaten daarvan door een houder van een dier dat tot gevolg heeft dat het dier zich in de omgeving kan verspreiden. Volgens eiseres volgt uit de vaste rechtspraak niet dat opzet een voorwaarde is om te kunnen spreken van uitzetten. Volgens eiseres is er daarnaast ook sprake van een opzettelijke handeling, nu de houder de ara’s uit de kooi haalt, met de ara’s naar buiten loopt en deze loslaat. Volgens eiseres legt verweerder de bepaling verkeerd uit en is deze uitleg ook in strijd met de door eiseres overgelegde beleidslijn: Advies striktere handhaving uitzetverbod van het Team Invasieve Exoten & NVWA Divisie Plant van juli 2011. Ten slotte stelt eiseres dat een van de ara’s al eens eerder is ontsnapt waarmee het terugkeergedrag van de ara’s doorbroken is.
Het oordeel van de rechtbank
Belanghebbenden
5. Voor de vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb is volgens vaste rechtspraak bepalend of de rechtspersoon krachtens zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief belang in het bijzonder behartigt. Uit de statutaire doelstelling en de feitelijke werkzaamheden van eiseres blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat zij belangen behartigt die bij het bestreden besluit betrokken zijn. Verweerder heeft daarom eiseres terecht als belanghebbende aangemerkt.
Is sprake van uitzetten?
6. De rechtbank moet beoordelen of de derde-partij het voorschrift van artikel 3.34, eerste lid, Wnb heeft overtreden. Ingevolge dit artikellid, voorzover hier van belang, is het verboden dieren uit te zetten.
7. In de Memorie van toelichting bij artikel 3.34 Wnb (genoemd wordt artikel 3.32 waarin het verbod aanvankelijk beoogd was te worden opgenomen) is het volgende opgenomen:
Artikel 3.32
Het voorgestelde artikel 3.34 bevat een algemeen verbod om dieren uit te zetten, omdat het uitzetten van dieren uit een oogpunt van soortenbescherming in het algemeen ongewenst is. Het verbod is van toepassing op alle soorten dieren, zowel diersoorten die niet of niet meer van nature voorkomen – exoten en uitgestorven soorten – als soorten die wel van nature in Nederland voorkomen. Het uitzetten van diersoorten die van nature voorkomen wordt ook als ongewenst beschouwd.(p 275)
Voorts is opgenomen:
7.4.2. Internationale kaders
(…) De Vogelrichtlijn verplicht de lidstaten in artikel 11 ertoe om erop toe te zien dat de eventuele introductie van vogelsoorten die niet van nature in het wild voorkomen op het Europese grondgebied geen enkele schade toebrengt aan de lokale flora en fauna.
De Habitatrichtlijn verplicht de lidstaten in artikel 22, onderdeel c, ertoe om bij de uitvoering van de richtlijn erop toe te zien dat de opzettelijke introductie in de vrije natuur van een soort die op hun grondgebied niet inheems is, zodanig aan voorschriften wordt gebonden dat daardoor geen schade wordt toegebracht aan de natuurlijke habitats in hun natuurlijke verspreidingsgebied of aan de inheemse wilde flora en fauna; lidstaten moeten zonodig een dergelijke introductie verbieden.(p 178-179)
(…)
Preventie
Mede met het oog op het voorkomen van de introductie van invasieve exoten in de Nederlandse natuur wordt in het wetsvoorstel het thans geldende verbod op het uitzetten van dieren en van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen exotische plantensoorten, behoudens ontheffing van de minister, gehandhaafd (voorgesteld artikel 3.32).(p 181)
8. Gezien de aangehaalde passages uit de Memorie van toelichting impliceert het begrip ‘uitzetten’ naar het oordeel van de rechtbank een handelen (of nalaten) waaruit de opzet (waaronder ook een voorwaardelijk opzet) blijkt om dieren in de natuur te brengen.
De derde-partij heeft in de stukken en ter zitting toegelicht hoe hij de ara’s houdt en hoe hij deze buiten laat rondvliegen. Hij houdt de vogels thuis in een grote volière. Voor de gezondheid van de vogels is het belangrijk dat zij ook kunnen (rond)vliegen. Iedere dag neemt de derde partij de ara’s mee naar buiten. Hij fietst vervolgens een rondje en laat de ara’s tijdens het fietsen vrij rondvliegen. Dit ‘uitlaten’, zoals de derde-partij het zelf noemt, duurt telkens gemiddeld een tot twee uur en vindt (uitgezonderd op dagen dat het voor de vogels te koud is) gedurende het hele jaar plaats. De derde-partij blijft steeds in de buurt van de rondvliegende vogels en heeft daardoor meestal zicht op de vogels. De ara’s zitten dan even in een boom, op een balkon of zoeken mensen op. Het komt wel eens voor dat de derde partij de vogels kort uit het zicht verliest omdat deze bijvoorbeeld in een boom achter een gebouw zitten. De ara’s vliegen echter altijd terug, al dan niet nadat de derde-partij de vogels heeft teruggeroepen. De derde-partij heeft een training gevolgd om de vogels op zijn commando te laten terugkeren. Bovendien heeft de derde-partij ook een gps-tracker gekocht welke hij aan de ara’s bevestigt. In het geval dat de ara’s uit het zicht zijn of niet hun reguliere terugkeergedrag vertonen, kan hij de ara’s door middel van de gps-tracker lokaliseren. De gps-tracker heeft een bereik van ongeveer 150 kilometer waardoor de ara’s ook op grotere afstand te traceren zijn.
9. Gelet op de wijze waarop de derde partij de ara’s in de openbare ruimte laat verblijven en laat rondvliegen is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van het uitzetten van de ara’s. Niet gebleken is dat de derde partij op enig moment de bedoeling heeft de vogels blijvend in de natuur te introduceren. Integendeel, de derde partij heeft juist de nodige voorzorgsmaatregelen genomen om de vogels telkens naar hem te laten terugkeren. Het feitelijk laten rondvliegen van de ara’s acht de rechtbank op zichzelf genomen, anders dan eiseres, niet voldoende om van uitzetten te kunnen spreken. Het achterliggende doel van het verbod van artikel 3.34 van de Wnb, zoals ook beoogd met de Volgelrichtlijn en Habitatrichtlijn, is bescherming van diersoorten tegen schade veroorzaakt door de introductie in de natuur van niet inheemse soorten. Gelet op de korte tijdsduur dat de vogels onder het toezicht van de derde partij buiten verblijven, de genomen voorzorgsmaatregelen door het gebruik van een gps-tracker en de gevolgde training, acht de rechtbank het risico dat de ara’s zich vestigen en verspreiden in de Nederlandse natuur waardoor het belang van bescherming van andere diersoorten in gevaar komt, verwaarloosbaar. Overigens is niet gesteld of gebleken dat de ara’s op een dag niet naar de derde partij zijn teruggekeerd nadat zij buiten waren losgelaten.
10. Dat een van de ara’s, [ara 1] , in 2020 gedurende drie weken vermist is geweest, leidt niet tot een ander oordeel. De vermissing van [ara 1] is het gevolg geweest van het feit dat een persoon uit de buurt [ara 1] heeft meegenomen en in gevangenschap heeft gehouden. Dit wordt bevestigd door de berichten destijds in de media, onder meer in landelijke kranten en een Tv-programma, waarin de derde partij over de vermissing en terugkeer van [ara 1] heeft verteld. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook geen reden om te twijfelen aan de verklaring van de derde partij dat de vermissing van [ara 1] niet het gevolg was van het gedrag van de vogel zelf, maar van een handeling door een niet rechthebbend persoon. De persoon die [ara 1] heeft meegenomen heeft deze zelf weer naar de derde partij teruggebracht.
11. De verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) en van deze rechtbank kan eiseres niet helpen. In de casus aan de orde in de uitspraak van de Afdeling [1] over de Monniksparkieten is de kooi bewust opengezet waardoor de parkieten naar buiten konden vliegen en konden ontsnappen. Niet in geschil was tussen partijen dat de parkieten in de vrije natuur (op het vogeleiland) waren uitgezet. In de uitspraak van de Afdeling [2] over de edelherten zijn er edelherten gekocht bij een fokkerij en vervolgens naar Terschelling vervoerd en daar in de natuur losgelaten. Uit de uitspraak van deze rechtbank [3] over de Amerikaanse rode eekhoorns blijkt dat deze dieren werden gehouden in duidelijk ongeschikte verblijven waardoor zij konden ontsnappen. De feiten en omstandigheden in de drie berechte gevallen verschillen dan ook te zeer van de onderhavige situatie. In deze drie uitspraken kan dus geen steun worden gevonden voor het standpunt dat de twee ara’s zijn uitgezet als bedoeld in artikel 3.34 van de Wnb.
12. Het betoog van eiseres dat verweerder het Advies striktere handhaving uitzetverbod van het Team Invasieve Exoten & NVWA Divisie Plant van juli 2011 onjuist uitlegt en daarmee in strijd handelt, gaat niet op nu van uitzetten geen sprake is.
13. Gelet op het bovenstaande heeft verweerder het verzoek om handhaving op juiste gronden afgewezen.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vijn, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 december 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 19 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1053.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 27 april 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ2667.
3.Zie de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:5877.