ECLI:NL:RBAMS:2021:7861

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2021
Publicatiedatum
13 januari 2022
Zaaknummer
C/13/709877 / KG ZA 21-933
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voortzetting van de zakelijke relatie tussen een stichting en een betaalprovider na opzegging van de overeenkomst

In deze zaak heeft de Stichting United People een kort geding aangespannen tegen Mollie B.V. naar aanleiding van de opzegging van hun overeenkomst door Mollie. De Stichting, die een platform voor ruilhandel faciliteert, maakt gebruik van de diensten van Mollie als betaalprovider. Mollie heeft de overeenkomst opgezegd met verwijzing naar een vermeend verhoogd risico en het feit dat de Stichting zou handelen in crypto currency, wat volgens Mollie in strijd is met hun beleid. De Stichting vorderde in kort geding dat Mollie de zakelijke relatie zou continueren en haar weer toegang zou geven tot de diensten van de betaalprovider.

Tijdens de zitting op 7 december 2021 heeft de Stichting haar vorderingen toegelicht, terwijl Mollie verweer voerde. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat Mollie de overeenkomst op juiste gronden heeft opgezegd. De rechter oordeelde dat de Stichting geen vergunning heeft voor het aanbieden van financiële diensten en dat de URA, die door de Stichting wordt gebruikt, kan worden gezien als een alternatieve valuta. Dit vormt een risico voor Mollie als betaalprovider, die onder toezicht staat van De Nederlandsche Bank en moet voldoen aan de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft).

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de opzegging van Mollie niet onrechtmatig was en dat de vorderingen van de Stichting moeten worden afgewezen. De Stichting is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.683,00. Dit vonnis is uitgesproken op 21 december 2021.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/709877 / KG ZA 21-933 HH/TF
Vonnis in kort geding van 21 december 2021
in de zaak van
de stichting
STICHTING UNITED PEOPLE,
gevestigd te Maastricht,
eiseres bij dagvaarding van 26 november 2021,
advocaat mr. S.K. Setz te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MOLLIE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. W.M. de Steur te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de Stichting en Mollie worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Ter zitting van 7 december 2021 heeft de Stichting de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. Mollie heeft verweer gevoerd.
Beide partijen hebben producties en een pleitnota ingediend.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de kant van de Stichting: [naam 1] (penningmeester) met mr. Setz en zijn kantoorgenoot mr. T. Schreiner-van der Laan,
aan de kant van Mollie: [naam 2] (bedrijfsjurist), [naam 3] (hoofd juridische afdeling) met mr. De Steur en zijn kantoorgenoot mr. M.J.P. Peters.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De Stichting, in het maatschappelijk verkeer ook bekend als United People Foundation (UPF), faciliteert een platform voor ruilhandel (Lokaal Economisch Transactie Systeem) waarop gebruikers bij elkaar diensten of goederen kunnen afnemen. De ruileenheid die daarvoor wordt gebruikt is de URA (URen Arbeid), waarbij 1 URA staat voor 1 Euro.
2.2.
De Stichting heeft geen winstoogmerk. Ze ontwikkelt en promoot innovatieve projecten, producten en diensten die dienstbaar zijn aan de gehele samenleving en wordt gedreven door vrijwilligers.
2.3.
Mollie is een Payment Service Provider (PSP), ook wel genoemd betaalprovider of betaaldienstverlener. Zij stelt bedrijven en instellingen in staat om online via één platform (IT-betaalsysteem) verschillende betaalmethoden aan te bieden aan en betalingen te ontvangen van, hun klanten.
2.4.
De Stichting maakt voor haar platform gebruik van de diensten van Mollie.
De gebruikers van het platform kopen hun URA’s bij de Stichting aan via Mollie.
2.5.
Mollie en de Stichting hebben op 12 maart 2018 een gebruiksovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten. Daarin staat dat Mollie als technisch dienstverlener optreedt voor de Financiële instelling, een bank of kredietinstelling, die de betaaldienst levert en waarop de Betaalmodule is aangesloten. De Betaalmodule is door Mollie ontwikkelde software waarmee:
  • Transacties ter verwerking kunnen worden aangeboden aan Financiële Instellingen, eventueel via één of meer Intermediairs;
  • Statusinformatie omtrent de verwerking van betalingen aan het Bedrijf (het bedrijf dat de Betaalmodule gebruikt, in deze zaak de Stichting) kan worden getoond en/of per email kan worden verzonden;
  • Het Bedrijf met behulp van een toegangscode gegevens met betrekking tot de Transacties kan raadplegen op het Dashboard (een met een toegangscode te raadplegen webpagina).
In onderdeel C “Dienstverlening van Mollie” staat in artikel C.1 dat Mollie zich zal inspannen om een Betaalmodule voor het Bedrijf beschikbaar te houden. Verder staat in dit artikel dat Mollie zich het recht voorbehoudt de overeenkomst te beëindigen als zij vermoedt dat daarmee in strijd wordt gehandeld.
In artikel D.1 staat dat er bepaalde categorieën van bedrijven en activiteiten zijn waarvoor de Betaaldiensten niet gebruikt mogen worden. De volledige lijst van deze verboden activiteiten, producten en diensten staat op de website van Mollie en kan door haar te allen tijde gewijzigd worden.
In artikel H.8 “Duur, einde overdracht van deze overeenkomst” staat dat iedere partij het recht heeft de overeenkomst te beëindigen met inachtneming van een termijn van één kalendermaand en met onmiddellijke ingang als sprake is van de in lid 1 en 2 genoemde omstandigheden. In lid 2 staat als omstandigheid genoemd, als de andere partij “gedurende een periode van 30 (…) dagen niet meer aan haar verplichtingen onder deze Overeenkomst heeft voldaan en daartoe (schriftelijk) in gebreke is gesteld door de andere Partij.”
2.6.
In de periode van 13 november 2020 tot en met 26 mei 2021 heeft Mollie met de Stichting gecorrespondeerd over de vragen die Mollie had, ook over de URA’s.
2.7.
In een e-mail van 14 mei 2021 heeft de Stichting Mollie geïnformeerd over haar URA’s, naar aanleiding van vragen van Mollie over regelmatige betalingen vanuit een bepaald bankaccount.
In de e-mail van 26 mei 2021 van Mollie aan de Stichting staat, voor zover van belang, het volgende:
“(…) Bedankt voor uw toelichting. Wij zijn hiermee voor nu voldoende geïnformeerd en zullen contact met u opnemen mochten we aanvullende vragen hebben. (…)”
2.8.
Bij e-mail van 28 juni 2021 heeft Mollie de overeenkomst met de Stichting per direct opgezegd onder verwijzing naar artikel H.8 van de overeenkomst. In de e-mail staat, voor zover van belang, het volgende:
“(…) Als financiële instelling moet Mollie voldoen aan strenge regels van de overheid en van de betaalinstellingen waar wij mee samenwerken, zoals banken en creditcard verstrekkers. Dit betekent ook dat Mollie verantwoordelijk is voor het constante Know Your Customer (KYC)proces van het verifiëren van de identiteit van onze klanten, hetzij voor of tijdens de tijd dat ze zaken gaan doen met Mollie
Tijdens onze periodieke controle, hebben we ontdekt dat:
- de activiteiten van uw bedrijf niet in overeenstemming zijn met ons eigen Mollie-beleid (…)”
2.9.
In een e-mail van 29 juni 2021 heeft de Stichting aan Mollie gesommeerd de dienstverlening onmiddellijk te herstellen, omdat zonder reden, overleg en inachtneming van de opzegtermijn de overeenkomst is opgezegd.
2.10.
In een brief van 7 juli 2021 heeft de advocaat van de Stichting aan Mollie dat standpunt herhaald en Mollie aansprakelijk gesteld voor alle schade en gesommeerd de dienstverlening te hervatten.
2.11.
In reactie daarop heeft Mollie bij e-mail van 9 juli 2021 aan de Stichting geschreven dat zij de staking van haar dienstverlening handhaaft. In de e-mail staat verder, voor zover van belang, het volgende:
2.12.
Bij brieven van 16 juli 2021 en 9 september 2021 hebben de advocaten van de Stichting aan Mollie meegedeeld dat de Stichting niet in crypto currency handelt, maar slechts in een ruilmiddel voorziet en de beëindiging van de dienstverlening niet strookt met de redelijkheid en billijkheid en de op Mollie rustende zorgplicht.
2.13.
In een brief van 6 oktober 2021 heeft de nieuwe en huidige advocaat van de Stichting haar standpunt herhaald en rechtsmaatregelen aangekondigd.
2.14.
Bij e-mail van 14 oktober 2021 heeft Mollie aan de Stichting meegedeeld dat het faciliteren van handel in virtuele/alternatieve betaalmiddelen voor haar een onacceptabel hoog risico vormt en de Stichting niet binnen haar risicobeleid past. In de e-mail heeft zij verder geschreven dat haar zorgplicht niet gelijk is aan de zorgplicht van banken omdat zij slechts bijdraagt aan de vereenvoudiging van betaalprocessen, en dat geen onmisbare dienstverlening betreft.
2.15.
Het is de Stichting tot op heden niet gelukt een andere betaalprovider te vinden.

3.Het geschil

3.1.
De Stichting vordert – samengevat – om Mollie, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, op straffe van een dwangsom te veroordelen:
Primair
i. de zakelijke relatie met de Stichting te continueren en haar weer de beschikking te geven over de diensten van een PSP c.q. betaalprovider,
Subsidiair
ii. de zakelijke relatie met de Stichting te continueren totdat zij is geaccepteerd als klant door een andere PSP c.q. betaalprovider, dan wel totdat Mollie in een bodemprocedure een toewijzend vonnis heeft gekregen over de opzegging van de overeenkomst tussen partijen,
iii. de Stichting toegang te geven tot haar diensten en platform zonder enige blokkade en daarbij de oorspronkelijke gebruikersnaam en het wachtwoord van de dienst te activeren.
De Stichting vordert daarnaast Mollie te veroordelen in de proceskosten (inclusief nakosten), te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De Stichting stelt hiertoe dat het voor haar niet mogelijk is om zonder betaalprovider deel te nemen aan het bancaire betalingsverkeer. De URA’s die door de Stichting worden verkocht en op het platform worden gebruikt, moeten immers door haar gebruikers worden afgerekend en dat gaat via Mollie. Ook de wereldwijde dekking die Mollie biedt, is voor haar van belang. Bijvoorbeeld een betaalprovider als iDEAL heeft alleen landelijke dekking en vormt voor de Stichting geen alternatief.
Aan de beëindiging van de overeenkomst kleven diverse gebreken.
Mollie heeft ten eerste de overeenkomst zonder inachtneming van een redelijke opzegtermijn opgezegd. De schriftelijke ingebrekestelling met een 30 dagen termijn is immers niet verstuurd. Er is ook geen sprake van nalatigheid. De Stichting is door de opzegging in acute problemen gekomen. Ook bleek dat dat het onmogelijk was een andere betaalprovider te vinden, omdat de beëindiging vermoedelijk als een ‘red flag’ wordt gezien.
Mollie heeft ten tweede ten onrechte met verwijzing naar artikel D.1 de Stichting verweten dat zij handelt in crypto currency. Het enige wat de Stichting doet is een platform faciliteren waar door middel van een ruilmiddel zaken worden uitgewisseld. Bij crypto currency is er een koers en wordt erin gehandeld. Dat is bij de URA niet het geval. De URA is gekoppeld aan de waarde van de euro. Speculeren op koersstijging of -daling is niet mogelijk. Het betreft geen alternatieve valuta, betaalkaart en de URA’s kunnen niet worden verkocht. De URA kan niet met de Bitcoin worden vergeleken. De URA’s kunnen worden vergeleken met de muntjes waarmee wordt betaald op een festival of bijvoorbeeld een VVV-bon.
Het platform van de Stichting heeft op dit moment circa 350 tot 400 gebruikers en een totaal vermogen van € 100.000,-. Het gaat om kleine transacties en om handel in jam, planten of healing sessions.
Mollie heeft ten derde haar opzegging onderbouwd door te stellen dat de Stichting een verhoogd risico zou vormen. Zij verwijst daarbij naar het toezicht van de Nederlandse Bank en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Mollie heeft echter niet aangegeven waaruit dat verhoogd risico zou bestaan. De opzegging op deze grond kan dan ook niet in stand blijven.
3.3.
De Stichting stelt daarnaast dat het een feit van algemene bekendheid is dat het zonder betaalrekening praktisch onmogelijk is aan het maatschappelijk verkeer deel te nemen. Banken zijn zelfs wettelijk verplicht een betaalrekening te verstrekken aan consumenten en in de rechtspraak is een trend zichtbaar dat dat ook voor zakelijke klanten geldt. Of de bank verplicht is dat te doen is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Een bank kan ook op grond van haar buitencontractuele bancaire zorgplicht verplicht zijn een nieuwe contractuele relatie aan te gaan. Uit de jurisprudentie volgt verder dat het in het huidige digitale tijdperk voor banken op grond van hun zorgplicht niet is toegestaan om een bancaire relatie te beëindigen als de klant hierdoor geen toegang meer heeft tot het girale betalingsverkeer, nu dat ertoe leidt dat de klant van het maatschappelijk verkeer en de samenleving wordt uitgesloten.
Nu betaalproviders producten en diensten aanbieden waarvoor voor banken een zorgplicht geldt, moet dat voor betaalproviders niet anders zijn. Zij zijn namelijk in de huidige digitale samenleving onmisbaar. Voor de Stichting is Mollie onmisbaar omdat zij een betrouwbare betaalomgeving biedt voor de gebruikers van haar platform.
De opzegging van de overeenkomst betekent voor de Stichting dat haar daarmee de toegang tot het betaalverkeer wordt en daarmee het maatschappelijk verkeer wordt ontzegd. Het stond Mollie dan ook niet vrij dat te doen.
Tot slot is het wisselen van betaalprovider niet makkelijk. Als al een internationale provider kan worden gevonden, moet aan de achterkant van de gebruiker het nodige worden aangepast. Dat kan maanden duren.
3.4.
Mollie voert verweer. Hierop wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op de zitting is enige discussie ontstaan over het al dan niet tijdig indienen van producties aan de zijde van Mollie. Nu de producties conform het procesreglement uiterlijk 24 uur voor de zitting zijn ingediend en de Stichting door de late toezending niet in haar procesbelang is geschaad, zullen de producties worden toegestaan.
Spoedeisend belang
4.2.
De Stichting heeft een spoedeisend belang bij haar vordering, omdat door het ontbreken van een betaalprovider de activiteiten op haar platform zijn stilgevallen. Hoewel de opzegging (en daarmee de stopzetting van de dienstverlening door Mollie) al op 28 juni 2021, bijna zes maanden geleden, heeft plaatsgevonden en dat minst genomen afbreuk doet aan het spoedeisend belang, zal daaraan niet een te zwaar gewicht worden toegekend. Het is immers nog steeds zo dat de Stichting geen andere betaalprovider heeft gevonden en op korte termijn zonder Mollie niet verder kan.
Betaalprovider
4.3.
Het gaat in deze zaak niet om het opzeggen van een overeenkomst door een bankinstelling, maar door een betaalprovider (PSP). De dienstverlening die beide entiteiten bieden is anders. Banken bieden betaalrekeningen en betaalinstrumenten aan en vervullen dan ook een cruciale rol in het maatschappelijk verkeer. De betaalprovider (PSP) biedt, zoals in deze zaak aan de Stichting, de mogelijkheid om online via een IT- betaalsysteem (de Betaalmodule) betaalmethoden aan om betalingen van gebruikers te ontvangen. De toegevoegde waarde is dat zij, zoals Mollie stelt, het betaalproces vereenvoudigt. Zij verricht echter geen essentiële dienst om aan het betalingsverkeer deel te nemen. Als Mollie haar dienstverlening staakt, kan de Stichting dus gewoon blijven deelnemen aan het betalingsverkeer en ook kunnen er URA’s aangekocht worden door het overmaken van het geld op de bankrekening van de Stichting. Dat dit mogelijk langer duurt, vooral bij betalingen uit het buitenland en daar mogelijk kosten aan verbonden zijn, maakt het niet anders.
4.4.
Betaalprovider Mollie staat onder toezicht van De Nederlandsche Bank. Zij moet dan ook aan haar verplichtingen op grond van de Wwft voldoen en moet daar haar beleid op aanpassen. Ook kan zij als een cliënt een te groot integriteitsrisico met zich brengt en onderzoek niet mogelijk is op grond van artikel 5 lid 3 Wwft een zakelijke relatie verbreken. Ter zitting heeft Mollie betoogd dat zij primair de klantrelatie met de Stichting heeft beëindigd, omdat sprake was van een onaanvaardbaar hoog Wwft-integriteitsrisico en dat de Wwft en Wwft-beleid van Mollie voorschrijven dat in dat geval de zakelijke relatie wordt verbroken. Uit haar opzeggingsbrieven is dat echter niet direct af te leiden.
Reden voor opzegging
4.5.
Uit de opzeggingsbrieven in het dossier kan wel worden afgeleid dat Mollie de overeenkomst met de Stichting heeft opgezegd op grond van haar contractuele bevoegdheid ex artikel H.8. Mollie heeft haar opzeggingsgrond nader geconcretiseerd en gesteld dat de Stichting handelt in ‘crypto currency’ en zij zich bezighoudt met het faciliteren van handel in een alternatief (virtueel) betaalmiddel. In haar brief van 9 juli 2021 heeft Mollie artikel D.1 aangehaald (zie 2.5), waarin – kort gezegd – staat dat de diensten van Mollie niet kunnen worden gebruikt voor het aanbieden van producten en diensten die een onacceptabel risico kunnen vormen voor de reputatie van Mollie en het aanbieden van producten en diensten met een hoog risico. In deze brief heeft zij daarnaast verwezen naar een lijst met verboden activiteiten op de website van Mollie. Mollie beroept zich erop dat de Stichting betrokken was bij het uitvoeren van in de overeenkomst beschreven verboden activiteiten.
4.6.
Het beginsel van contractsvrijheid brengt mee dat Mollie zich in beginsel op de door partijen overeengekomen opzeggingsbevoegdheid (artikel H.8) kan beroepen. De eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst kunnen echter in de omstandigheden van het geval in de weg staan aan opzegging, danwel opzegging zonder zwaarwegende grond (ECLI:NL:HR:2016:1134). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat niet het geval. De volgende omstandigheden worden in aanmerking genomen.
4.7.
Niet in geschil is dat de Stichting haar account bij Mollie hoofdzakelijk gebruikt voor de verkoop van URA’s aan de gebruikers van haar platform. Op de lijst met verboden activiteiten waarnaar artikel D1 verwijst staat naast ‘Cryptocurrency trading’ ook naar Alternatieve valuta, betaalkaarten of saldi waarvoor de aanbieder niet de juist vergunning heeft. Vaststaat dat de Stichting op dit moment geen vergunning heeft voor het aanbieden van financiële diensten. Dat zij die mogelijk in de toekomst wel wil aanvragen, maakt niet dat zij die nu heeft. De URA is een alternatieve valuta en er kunnen transacties (met goederen- en dienstenstromen) mee worden verricht. Dit komt de transparantie niet ten goede en bevordert eventueel misbruik. Het gaat immers om een op waarde te bepalen valuta. De vergelijking met de onschuldige verkoop van munten voor een festival gaat niet op, omdat het URA’s systeem een virtueel systeem is en de URA’s voor allerlei doeleinden kunnen worden gebruikt. Dat het hoofdzakelijk ideële doeleinden zijn, maakt niet dat het systeem niet ook kan worden misbruikt. Weliswaar heeft de Stichting een betalingsplafond ingesteld, maar gebruikers kunnen dat omzeilen door meerdere transacties te doen. Mollie stelt dat de handel in de URA (grotendeels) vergelijkbaar is met de handel van ‘crypto-currency’, maar dat standpunt wordt niet gevolgd. Dat de URA wordt verhandeld of ermee wordt gespeculeerd, is niet aannemelijk geworden. Al met al acht de voorzieningenrechter wel dat verkoop via het platform van URA’s door de Stichting valt onder de door Mollie genoemde verboden activiteiten en dat daarmee een risico op misbruik ontstaat, waarbij Mollie als PSP niet aan haar verplichtingen onder de Wwft en Wft kan voldoen, hetgeen een opzegging rechtvaardigt.
4.8.
In dit kort geding kan overigens niet worden vastgesteld of, zoals Mollie heeft betoogd, sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de verplichtingen in de overeenkomst en Mollie op grond van artikel C.1 per direct de overeenkomst mocht beëindigen. Mollie stelt in dit verband dat de Stichting evident ongeoorloofd gebruik maakt van de dienst van Mollie en haar daarover niet heeft geïnformeerd. Dat is echter niet aannemelijk geworden. Bij e-mail van 14 mei 2021 heeft de Stichting immers informatie gegeven en een directe tekortkoming kan niet worden vastgesteld.
4.9.
De Stichting stelt zich op het standpunt dat de opzegging moet worden beoordeeld tegen de achtergrond van de zorgplicht aan de kant van Mollie. Anders dan de Stichting heeft bepleit, wordt geoordeeld dat op Mollie niet een bijzondere zorgplicht rust die maakt dat opzegging slechts mogelijk is indien daarvoor een voldoende zwaarwegende grond bestaat. De jurisprudentie die de Stichting heeft aangehaald met betrekking tot beëindiging van een bankrelatie is immers niet onverkort van toepassing, nu Mollie geen bank is maar een betaaldienstverlener. Met verwijzing naar het hiervoor onder 4.3 overwogene kan worden geconcludeerd dat opzegging niet tot gevolg heeft dat de Stichting geen toegang meer heeft tot het bancaire systeem of tot het girale betalingsverkeer. De Stichting heeft wel een belang bij de dienst van Mollie, maar het gaat niet om het grote belang van toegang tot het bancaire systeem. Het standpunt over de zorgplicht kan de Stichting dus niet baten.
4.10.
Verder is in het licht van het bovenstaande de omvang van de door de Stichting bij Mollie afgenomen dienstverlening niet relevant. Partijen verschillen daarover van mening, maar gelet op de omstandigheid dat dit geen bancaire dienstverlening betreft, behoeft dit geen nader onderzoek. De omstandigheid dat het voor de Stichting moeilijk is om over te stappen naar een andere betaalprovider weegt gelet op het hiervoor overwogene eveneens niet mee, althans weegt minder zwaar.
Opzegging zonder inachtneming van de opzegtermijn
4.11.
Indien er – zoals hiervoor in 4.8 overwogen – niet kan worden vastgesteld of Mollie direct de overeenkomst had mogen beëindigen, had zij op grond van artikel H.8 de Stichting in gebreke moeten stellen en 30 dagen de gelegenheid moeten bieden aan de overeenkomst te voldoen. Dat is niet gebeurd. Mollie heeft per direct opgezegd en de termijn is niet in acht genomen. Nu echter de dienstverlening al bijna zes maanden is gestopt, ontbreekt het belang om alsnog een termijn te stellen. Dat de dienstverlening mogelijk te vroeg is gestopt, zal wellicht verdisconteerd kunnen worden in een beperkte vorm van schadevergoeding.
4.12.
Gelet op het voorgaande is de opzegging van Mollie ook niet onrechtmatig te noemen. De vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
4.13.
De Stichting zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Mollie worden begroot op:
- griffierecht € 667,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.683,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt de Stichting in de proceskosten, aan de zijde van Mollie tot op heden begroot op € 1.683,00,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Hoogeveen, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. G.H. Felix, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2021. [1]

Voetnoten

1.type: GHF