ECLI:NL:RBAMS:2021:7949

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 december 2021
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
13/003053-21 (A) en 13/232030-19 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van bedreiging en veroordeling voor meerdere mishandelingen met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 28 december 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1983, die werd beschuldigd van mishandeling en bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de bedreiging van aangeefster 1, maar heeft haar wel schuldig bevonden aan de mishandeling van deze aangeefster. De feiten vonden plaats op 4 januari 2021 in Amsterdam, waar de verdachte aangeefster 1 met de vlakke hand op haar wang sloeg. De rechtbank oordeelde dat de bedreiging niet bewezen kon worden, omdat de uitlatingen van de verdachte niet als zodanig konden worden gekwalificeerd. In een tweede zaak, die op 1 juli 2021 plaatsvond, heeft de verdachte ook aangeefster 2 mishandeld door haar te bijten en te krabben, en aangever te bijten toen hij te hulp schoot. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 300 dagen, waarvan 114 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder opname in een Forensische Psychiatrische Kliniek en ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan aangeefster 2 voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/003053-21 (zaak A); 13/173572-21 (zaak B) en 13/232030-19 (vordering tot tenuitvoerlegging) (Promis)
Datum uitspraak: 28 december 2021
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
nu verblijvende in [naam instantie] , gevestigd op het adres:
[adres 2] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 29 september 2021 en 14 december 2021.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. I. Barendregt en van wat verdachte en haar raadsman mr. J.A.C. van den Brink naar voren hebben gebracht.
De voorlopige hechtenis van verdachte is per 15 december 2021 geschorst.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat zij:
Zaak A
Feit 1: op 4 januari 2021 in Amsterdam [aangeefster 1] heeft mishandeld.
Feit 2: op 4 januari 2021 in Amsterdam [aangeefster 1] heeft bedreigd.
Zaak B
Feit 1: op 1 juli 2021 in Amsterdam [ aangeefster 2] heeft mishandeld.
Feit 2: op 1 juli 2021 in Amsterdam [aangever] heeft mishandeld.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt alle tenlastegelegde feiten bewezen.
De mishandeling en bedreiging van [aangeefster 1] (feit 1 en feit 2 van zaak A) kunnen worden bewezen op basis van de aangifte, de verklaring van de getuige en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten. Het dreigen met [aangeefster 1] iets aan te willen doen en met spugen in coronatijd terwijl de coronasituatie ten tijde van het feit nog ernstig was, levert een bedreiging met zware mishandeling op, ook al heeft verdachte daarbij niet geroepen dat zij corona had.
Ook voor de mishandelingen van [ aangeefster 2] en [aangever] is voldoende bewijs. Het door verdachte naar voren gebrachte scenario dat niet zij maar aangeefster (feit 1 zaak B) begon met geweldshandelingen, is niet aannemelijk. Er is geen reden om te twijfelen aan de verklaring van aangeefster. Bovendien heeft aangeefster fors letsel opgelopen, terwijl bij verdachte geen enkel zichtbaar letsel is geconstateerd. Ook de omstandigheid dat [aangever] door verdachte in zijn arm is gebeten toen hij te hulp schoot (feit 2 zaak B), sterkt de conclusie dat verdachte de agressor was.
3.2
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van feit 1 en feit 2 van zaak A en feit 2 van zaak B. Daartoe heeft hij het volgende aangevoerd.
Het opzet op mishandeling van [aangeefster 1] kan niet worden bewezen (feit 1 zaak A). Verdachte heeft verklaard dat zij [aangeefster 1] wellicht per ongeluk heeft geraakt. De verklaring van getuige [naam getuige] kan niet worden gebruikt voor het bewijs, omdat deze onbetrouwbaar is. [naam getuige] verklaart namelijk over een vuistslag en dat komt niet overeen met de verklaring van aangeefster.
Het dossier bevat ook onvoldoende om de uitlatingen van verdachte aan het adres van [aangeefster 1] aan te merken als bedreiging (feit 2 zaak A). Verdachte heeft namelijk niet geroepen dat zij corona had. Bovendien kan de verklaring van [naam getuige] ook voor dit feit niet tot het bewijs worden gebruikt, omdat hij de uitlatingen in het Engels heeft gehoord. Dat komt niet overeen met de verklaring van aangeefster, zodat de aangifte op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in het dossier.
Niet kan worden bewezen dat verdachte [aangever] heeft mishandeld (feit 2 zaak B). Blijkens de verklaring van [aangever] weet hij zelf ook niet goed wat er is gebeurd. Het ontbreekt aan een letselverklaring of een getuigenverklaring die de aangifte van [aangever] ondersteunt. Om die reden kan niet worden vastgesteld dat verdachte hem heeft gebeten of gekrabd.
Bij de beoordeling van feit 1 van zaak B moet betrokken worden dat verdachte mogelijk het slachtoffer is geweest en niet de agressor. Voor deze lezing is steun te vinden in de verklaring van [aangever] , die verklaard heeft dat hij verdachte en een andere vrouw met elkaar in een worsteling zag. Dat duidt er op dat de agressie van beide kanten kwam.
3.3
Oordeel rechtbank
3.3.1
Inleiding zaak A
Mevrouw [aangeefster 1] heeft aangifte gedaan van mishandeling en bedreiging door verdachte, gepleegd op 4 januari 2021 te Amsterdam. [aangeefster 1] was die dag aan het werk bij het inloophuis van [naam inloophuis] waar verdachte op dat moment verbleef. Verdachte heeft haar met de vlakke hand op haar wang geslagen. Vervolgens riep verdachte dat zij [aangeefster 1] zou spugen en haar wat aan zou doen. Getuige [naam getuige] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat [aangeefster 1] geraakt werd onder haar rechter oog en dat zij daardoor een rode plek had onder haar jukbeen. Daarna schreeuwde verdachte volgens [naam getuige] naar [aangeefster 1] : “I will spit on you, I am gonna get you.”.
Verbalisanten ter plaatse zagen dat aangeefster een rode plek onder haar oog had.
Verklaringen verdachte
Verdachte heeft de mishandeling en bedreiging van [aangeefster 1] ontkend. Zij heeft ter zitting verklaard dat zij mogelijk iemand per ongeluk heeft geraakt.
3.3.2
Vrijspraak van bedreiging (feit 2)
De rechtbank vindt niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van [aangeefster 1] . De uitlating ‘ik ga op je spugen’ en/of ‘ik ga je iets aan doen’ zijn niet van zodanige aard dat deze in de omstandigheden die de rechtbank kan vaststellen een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling opleveren. Verdachte zal daarom van feit 2 worden vrijgesproken.
3.3.3
Beoordeling van mishandeling [aangeefster 1] (feit 1)
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte [aangeefster 1] heeft mishandeld door haar tegen het gezicht te slaan. Dat de verklaring van getuige [naam getuige] ten aanzien van de wijze waarop is geslagen niet helemaal overeenkomt met de verklaring van aangeefster op dit punt, namelijk dat er met de vuist in plaats van met de vlakke hand is uitgehaald, maakt – anders dan de raadsman heeft betoogd – niet dat die verklaring onbetrouwbaar is en daarmee niet bruikbaar is voor het bewijs. [naam getuige] zag een rode plek op de wang van [aangeefster 1] nadat verdachte had uitgehaald naar het gezicht van [aangeefster 1] . Dit wordt ondersteund door de waarnemingen van verbalisanten ter plaatse, die hebben geconstateerd dat [aangeefster 1] een rode vlek had onder haar oog.
3.3.4
Inleiding zaak B
Mevrouw [ aangeefster 2] (hierna: aangeefster) heeft aangifte gedaan van mishandeling die plaatsvond op 1 juli 2021 in Amsterdam. Aangeefster zat in de metro. Plotseling voelde en hoorde zij dat er geschopt of geslagen werd tegen de achterkant van haar bank. Achter aangeefster zat een vrouw die vervolgens agressief op haar af kwam lopen. Bij de halte Nieuwmarkt is aangeefster uitgestapt. De vrouw liep achter haar aan en viel haar aan. De vrouw trok aangeefster aan haar haren, beet haar in haar rechter duim en krabde haar in het gezicht. Dit tot bloedens toe, aldus aangeefster. Aangeefster voelde hierdoor een hevige pijn over de hele rechterkant van haar gezicht en in haar duim.
Meneer [aangever] (hierna: aangever) zag zich op het metrostation geconfronteerd met een schermutseling tussen aangeefster en de vrouw en is aangeefster te hulp geschoten. Terwijl hij aangeefster en de vrouw uit elkaar probeerde te halen, voelde hij dat de vrouw hem in zijn linker arm beet, net voor zijn hand. Aangever voelde tanden in zijn arm en had ook tandafdrukken en een kras op zijn arm.
Verbalisanten die ter plaatse kwamen, constateerden krassen op het gezicht en in de hals van de hals van aangeefster. Ook zagen zij dat aangeefster twee wonden op haar hand had waar bloed uit kwam. Aangever heeft tegen verbalisanten verklaard dat hij zag dat aangeefster door de vrouw werd aangevallen en dat hij ertussen is gekomen waarbij de vrouw ook in zijn hand heeft gebeten.
De vrouw is even verderop aangehouden en bleek verdachte te zijn.
Verklaringen verdachte
Verdachte heeft verklaard dat zij de vrouw in de metro heeft geslagen nadat de vrouw haar aanviel. Verdachte is ook door deze vrouw aan haar haren getrokken en gebeten, waarop verdachte haar heeft teruggebeten.
3.3.5
Beoordeling mishandeling [ aangeefster 2] (feit 1)
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte aangeefster [ aangeefster 2] heeft mishandeld door haar te bijten, aan haar haren te trekken en haar in het gezicht te krabben. Verdachte erkent dat zij aangeefster heeft gebeten en gekrabd. Op basis van de aangifte en het proces-verbaal van de verbalisanten over hoe zij [ aangeefster 2] ter plaatse hebben aangetroffen, stelt de rechtbank verder vast dat [ aangeefster 2] door het handelen van aangeefster letsel heeft opgelopen aan haar gezicht en hals door het krabben en een verwonding aan haar duim heeft overgehouden aan het bijten. Het dossier biedt de rechtbank geen aanknopingspunten voor het standpunt van de verdediging dat verdachte als eerste is aangevallen door [ aangeefster 2] en verdachte degene is geweest die is gebeten, gekrabd en aan haar haren is getrokken. Bij verdachte is immers geen letsel geconstateerd.
3.3.6
Beoordeling mishandeling [aangever] (feit 2)
De rechtbank vindt ook bewezen dat verdachte aangever [aangever] heeft mishandeld door hem in zijn arm te bijten. [aangever] heeft, gelet op de aangifte en zijn aanvulling daarop, een voldoende consistente verklaring afgelegd en ook [ aangeefster 2] heeft verklaard dat [aangever] , die haar nota bene te hulp was geschoten, tegen haar vertelde dat hij door verdachte was gebeten. In het dossier is ook een foto opgenomen van het letsel van [aangever] waarmee de aangifte wordt ondersteund.
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat verdachte [aangever] ook heeft gekrabd, zodat zij in daarvan partieel zal worden vrijgesproken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Zaak A
Feit 1:op 4 januari 2021 te Amsterdam [aangeefster 1] heeft mishandeld door die [aangeefster 1] tegen het gezicht te slaan.
Zaak B
Feit 1:op 1 juli 2021 te Amsterdam [ aangeefster 2] heeft mishandeld door haar in haar duim te bijten en aan haar haren te trekken en haar tegen het lichaam en in het gezicht te krabben.
Feit 2:op 1 juli 2021 te Amsterdam [aangever] heeft mishandeld door hem in zijn arm te bijten.
De taal- en/of schrijffouten die in de tenlastelegging stonden, zijn verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit en van de verdachte

De bewezen verklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1
Eis officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de feiten die zij bewezen vindt zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 300 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 114 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Daarbij vordert zij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering: een meldplicht, klinische opname in een zorginstelling, ambulante behandeling en begeleid wonen. Daarnaast vordert zij dat de dadelijke uitvoerbaarheid van deze bijzondere voorwaarden wordt bevolen. In de strafeis is betrokken dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
6.2
Standpunt verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte wegens een ongelukkige beoordeling van een eerdere strafzaak en vanwege capaciteitsgebrek bij de reclassering eerder niet de hulp heeft gekregen die zij nodig heeft. Nu is er een plan voor verdachte dat hopelijk wel van de grond komt. De mogelijkheden om de benodigde zorg te bieden in een forensisch kader zijn beperkt gelet op de bepleite vrijspraken. Er moet een kortere straf worden opgelegd dan de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Een plaatsing in een kliniek kan het beste als bijzondere voorwaarde worden gekoppeld aan de zaak waarin in verband met de onderhavige strafzaak om tenuitvoerlegging wordt gevorderd van de voorwaardelijke straf. De proeftijd kan met een jaar worden verlengd. Het is niet wenselijk dat de plaatsing in een kliniek aan een nieuw op te leggen voorwaardelijke straf wordt gekoppeld.
6.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie mishandelingen. Verdachte heeft een medewerker van het inloophuis van [naam inloophuis] in het gezicht geslagen en heeft een willekeurige vrouw die zij tegenkwam in de metro gekrabd en gebeten. Ook de man die de vrouw in de metro te hulp schoot omdat hij zag dat zij door verdachte werd aangevallen, is door verdachte gebeten. Dit alles met verwondingen tot gevolg. Daarmee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan nare strafbare feiten. Het is bijzonder kwalijk dat verdachte willekeurige mensen, zonder dat daar enige aanleiding voor was, pijn en letsel heeft toegebracht.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat zij in de afgelopen vijf jaren eerder voor geweldsfeiten is veroordeeld. Verdachte liep zelfs in een proeftijd vanwege een daarvoor opgelegde (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank weegt dit in het nadeel van verdachte mee bij het bepalen van de strafduur.
Over de persoon van verdachte is een Pro Justitia-rapportage van 14 september 2021 opgemaakt door psychiater (in opleiding) M. Binnewijzend en psychiater C.A.M. van der Meijs. Daaruit volgt dat bij verdachte sprake is van een psychotische stoornis in het kader van een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. Deze stoornis uit zich daarin dat verdachte ‘boze geesten’ hoort en het idee heeft dat zij wordt lastiggevallen door een duivelse bende en satanisten. Daarnaast is er sprake van een stoornis in het gebruik van cannabis en alcohol. Deze stoornissen waren al bij verdachte aanwezig toen verdachte de feiten pleegde. Hierdoor werden de gedragskeuzes ten tijde van het plegen van de feiten beïnvloed. Het advies is dan ook om de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Verdachte heeft een grotere mate van structuur nodig dan haar tot nog toe is aangeboden of opgelegd. Ambulante begeleiding en/of toezicht is onvoldoende gebleken om haar te behandelen en grip te krijgen op haar problematiek. Daarom is het nodig dat verdachte klinisch wordt opgenomen zodat zij de juiste medicamenteuze behandeling krijgt voor haar psychotische problematiek. Daarnaast biedt dit de mogelijkheid tot langer durende observatie ten behoeve van verfijning van de diagnostiek en aanpassing daarop van vervolgbehandeling. Vanuit de klinische setting moet een solide ambulant kader worden opgezet zodat er na ontslag uit de kliniek voldoende structuur van buitenaf wordt opgelegd om verdachte te helpen recidive te voorkomen als gevolg van terugval in middelengebruik en onderbehandeling van haar psychotische problematiek. Het advies is om verdachte (middels een zorgmachtiging) gedwongen op te nemen in een forensisch psychiatrische kliniek met aansluitend een ambulante behandeling als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel.
Psychiater Van der Meijs is op de zitting als deskundige gehoord. Hij heeft in aanvulling op de conclusies in de rapportage verklaard dat plaatsing van verdachte in een beveiligde forensische kliniek in het forensische kader van bijzondere voorwaarden in plaats van in het kader van een zorgmachtiging ook een goed plan is. De zorgmachtiging kan dan als vangnet dienen om ervoor te zorgen dat verdachte haar medicatie neemt.
De rechtbank vindt – overeenkomstig de conclusies van de psycholoog – aannemelijk dat verdachte door de geconstateerde stoornis in enige mate werd beïnvloed in haar gedragskeuzes. De rechtbank zal de feiten daarom in verminderde mate aan haar toerekenen.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van een reclasseringsadvies van 13 september 2021. Hieruit blijkt dat het risico op recidive als hoog wordt ingeschat. Een eerder opgelegd reclasseringstoezicht met ambulante behandeling en begeleiding kwam onvoldoende van de grond en bleek ontoereikend omdat verdachte zich niet goed aan afspraken hield. De reclassering adviseert om verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, opname in een Forensische Psychiatrische Kliniek (FPK), ambulante behandeling aansluitend op de klinische opname en begeleid wonen of maatschappelijke opvang.
De rechtbank heeft de reclasseringswerker M. van Duijn op de zitting als deskundige gehoord. Zij heeft het advies bevestigd. Desgevraagd heeft zij verklaard dat het niet noodzakelijk is om als aparte bijzondere voorwaarde(n) een alcoholverbod en/of urinecontroles op te nemen. Als verdachte in een FPK wordt opgenomen, kan dit onderdeel uitmaken van de aanwijzingen waar zij zich aan heeft te houden.
Op de zitting heeft verdachte aangegeven dat zij zich in het advies van de reclassering en de voorgestelde voorwaarden kan vinden. Zij staat open voor een klinische behandeling in een FPK.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat aan verdachte in de zaak met rekestnummer 21/7787, welk rekest tegelijkertijd met de onderhavige strafzaak is behandeld, een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg (Wfz) is verleend.
Alles afwegende, vindt de rechtbank een gevangenisstraf zoals door de officier van justitie is gevorderd passend. Als verdachte niet (goed) wordt behandeld voor haar psychische problematiek, is de kans reëel dat zij in de toekomst opnieuw soortgelijke strafbare feiten zal plegen. De rechtbank ziet daarom het belang in van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Aan het voorwaardelijke strafdeel zullen daarom de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals voorgesteld door de reclassering met een proeftijd van drie jaren.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank houdt er ernstig rekening mee dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Dit gezien er bij verdachte sprake is van psychische problematiek waarvoor verdachte geruime tijd behandeld zal moeten worden om te voorkomen dat zij opnieuw vervalt in delictgedrag. Daarin ziet de rechtbank reden om de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht te gelasten.

7.Vordering benadeelde partij

De benadeelde partij [ aangeefster 2] vordert € 7.600,- aan vergoeding van materiële schade en € 3.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie vindt dat de vordering tot vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 75,- en de gevorderde immateriële schade van € 3.000,- kan worden toegewezen, inclusief de wettelijke rente. Ook heeft zij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De raadsman verzoekt om de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren wegens onvoldoende onderbouwing.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 in zaak B bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade van € 75,- is toegebracht omdat haar shirt door verdachte kapot is getrokken. Ook wijst de rechtbank het gevorderde bedrag van € 47,- voor de hepatitis B-vaccinatie toe omdat de benadeelde partij door toedoen van verdachte een bijtwond heeft opgelopen en een bijtwond door een mens besmetting met het hepatitis B-virus met zich mee kan brengen. De vordering tot vergoeding van materiële schade zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal € 122,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2021.
Verder staat vast dat de benadeelde partij door het voornoemd bewezen verklaarde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, omdat verdachte aan [ aangeefster 2] letsel heeft toegebracht. Daarom heeft de benadeelde partij op grond van het bepaalde in artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2021.
De benadeelde zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, omdat deze niet voldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [ aangeefster 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die haar door het bewezenverklaarde feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.122,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2021 tot aan de dag waarop de vordering is voldaan.

8.Vordering tot tenuitvoerlegging

Bij de stukken bevindt zich de vordering van de officier van justitie van 21 september 2021 met parketnummer 13/232030-19, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 27 maart 2020 van de meervoudige strafkamer, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met bevel dat een gedeelte van deze straf van vier maanden niet zal worden tenuitvoergelegd tenzij de rechter later anders mocht beslissen op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de op drie jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bij de stukken bevindt zich ook een geschrift waaruit blijkt dat verdachte de mededeling van de voorwaardelijke veroordeling per post toegezonden heeft gekregen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet – gelet op de huidige persoonlijke situatie – meerwaarde in verlenging van de proeftijd met één jaar. Daarnaast zal de rechtbank de bestaande bijzondere voorwaarden, die bij de veroordeling van 27 maart 2020 zijn opgelegd, wijzigen. Deze komen hetzelfde te luiden als de bijzondere voorwaarden zoals de rechtbank die in onderhavige zaak aan veroordeelde oplegt.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in onder feit 2 in zaak A ten laste gelegde niet bewezen
en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 in zaak A en onder feit 1 en feit 2 in zaak B
ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A ten aanzien van feit 1 en zaak B ten aanzien van feiten 1 en 2:
mishandeling, meermalen gepleegd
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
300 (driehonderd) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
114 (honderdveertien) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Steltalsbijzondere voorwaarden:
1.
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich bij de reclassering Leger des Heils [locatie] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2.
Opname in een zorginstelling
Veroordeelde laat zich opnemen in een Forensische Psychiatrische Kliniek (FPK) of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang
gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
3.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich, aansluitend op de klinische opname, ambulant behandelen door een door de reclassering nader te bepalen zorginstelling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
4.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft, aansluitend op de klinische opname, in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld.
Steltals verderealgemene voorwaarden:
- veroordeelde zal gedurende de proeftijd ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- veroordeelde zal gedurende de proeftijd medewerking verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, derde lid onder b, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveeltdat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [ aangeefster 2] tot een bedrag van
€ 122,-(honderdtweeëntwintig euro) aan vergoeding van materiële schade (bestaande uit € 75,- aan vergoeding voor een shirt en € 47,- aan vergoeding voor een hepatitis B-vaccinatie) en
€ 1.000,-(duizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 juli 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [ aangeefster 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legtverdachte de verplichting
opten behoeve van [ aangeefster 2] aan de Staat
€ 1.122,-(duizendhonderdtweeëntwintig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 juli 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan
gijzeling worden toegepast voor de duur van 21 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verlengt de proeftijdvan de bij vonnis van 27 maart 2020 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden, met 1 (één) jaar, en wijzigt de bijzondere voorwaarden in die zin dat deze komen te luiden:
1.
Meldplicht bij reclassering
Veroordeelde meldt zich bij de reclassering Leger des Heils [locatie] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
2.
Opname in een zorginstelling
Veroordeelde laat zich opnemen in een Forensische Psychiatrische Kliniek (FPK) of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde houdt zich aan de huisregels n de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang
gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
3.
Ambulante behandeling
Veroordeelde laat zich, aansluitend op de klinische opname, ambulant behandelen door een door de reclassering nader te bepalen zorginstelling. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
4.
Begeleid wonen of maatschappelijke opvang
Veroordeelde verblijft, aansluitend op de klinische opname, in een nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld.
Heft ophet - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en I. Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. L. van Breukelen en A.A.B. Fransen, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 december 2021.
Bijlage […]

1.[…]