ECLI:NL:RBAMS:2021:8263

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2021
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
21/4737
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op Wob-verzoek, gegrondverklaring en oplegging van dwangsom

In deze zaak heeft eiseres, een natuurlijke persoon, een beroep ingesteld tegen het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wegens het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiseres diende op 23 november 2020 een Wob-verzoek in, maar na het verstrijken van de termijn voor een besluit, heeft zij verweerder in gebreke gesteld op 27 januari 2021. Eiseres ging vervolgens op 17 februari 2021 in beroep, wat leidde tot een eerdere uitspraak van deze rechtbank op 7 april 2021, waarin het beroep gegrond werd verklaard en verweerder werd opgedragen om binnen zes weken een besluit te nemen. Echter, op 22 september 2021 heeft eiseres opnieuw beroep ingesteld, omdat er nog steeds geen besluit was genomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor de eerder opgelegde dwangsom was verstreken en dat verweerder niet had voldaan aan de eerdere opdracht. De rechtbank oordeelt dat eiseres redelijkerwijs niet opnieuw in gebreke had hoeven stellen, gezien de omstandigheden. Het beroep is gegrond verklaard, en de rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens is er een dwangsom van € 250,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-. De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 360,- moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van eiseres wordt veroordeeld tot een bedrag van € 561,-.

De uitspraak is gedaan door rechter M.M.L.A.T. Doll en is openbaar uitgesproken op 16 december 2021. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/4737

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

(gemachtigde: mr. M. Zinkhann),
en

het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. M.E. Piek – van der Spek).

Procesverloop

Eiseres heeft verzocht om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Eiseres heeft beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek om informatie.
Verweerder heeft een schriftelijke reactie gegeven.
Eiseres heeft daarop gereageerd.
De rechtbank doet uitspraak zonder een rechtszitting te houden. [1]

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 23 november 2020 een Wob-verzoek ingediend. Op 27 januari 2021 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld. Vervolgens is eiseres op 17 februari 2021 in beroep gegaan wegens het niet tijdig beslissen op haar verzoek om informatie. Deze rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 7 april 2021 gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen zes weken een besluit te nemen op het Wob-verzoek. [2] Wanneer verweerder hieraan niet voldoet verbeurt hij een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. Op 22 september 2021 heeft eiseres opnieuw beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar verzoek om informatie. Tot op heden is geen besluit op het verzoek van eiseres genomen.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld. [3] Het beroepschrift kan worden ingediend als het bestuursorgaan niet tijdig een besluit heeft genomen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. [4]
3. De rechtbank stelt vast dat de in de uitspraak van 7 april 2021 bepaalde rechterlijke dwangsomperiode ten tijde van het instellen van dit opvolgende beroep is verstreken en dat verweerder niet heeft voldaan aan de opdracht van de rechtbank. Dit is ook niet in geschil tussen partijen. Eiseres heeft verweerder voorafgaand aan het indienen van het beroepschrift niet opnieuw in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit, zodat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het instellen van dit beroep. De rechtbank verbindt hier echter geen consequenties aan. De rechtbank heeft verweerder in de eerdergenoemde uitspraak van 7 april 2021 namelijk opdracht gegeven om binnen zes weken een besluit te nemen. Aan die opdracht heeft verweerder niet voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom van eiseres redelijkerwijs niet gevergd worden dat hij verweerder hiervoor opnieuw in gebreke stelt. [5] De rechtbank sluit hiermee aan bij de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
8 maart 2019. [6] Het beroep is dus gegrond.
4. Het beroep is dus gegrond.
5. Als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, draagt de rechtbank het bestuursorgaan op om binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend te maken. Alleen in bijzondere gevallen kan de rechtbank een andere termijn bepalen. [7] Verweerder heeft in dit geval naar voren gebracht dat het belang van eiseres moet wijken voor het belang van een goede en zorgvuldige besluitvorming en het borgen van belangen van alle betrokken derden. De rechtbank acht dit geen bijzondere omstandigheden. Dat betekent dat verweerder uiterlijk binnen twee weken na de dag waarop deze uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend moet maken.
6. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 250,– verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,–. De rechtbank kiest voor een hogere dwangsom dan gebruikelijk, omdat verweerder de beslistermijn al ruimschoots heeft overschreden en verweerder geen gevolg heeft gegeven aan een opdracht van de rechtbank. In het ongemotiveerde verzoek van verweerder om geen dwangsom aan deze opdracht te verbinden, ziet de rechtbank geen aanleiding om af te zien van het opleggen van een nadere dwangsom.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 561,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 0,5 punt voor het indienen van een reactie op het verweerschrift met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit te nemen op het verzoek met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 250,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 360,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 561,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L.A.T. Doll, rechter, in aanwezigheid van
E.P.W. Kwakman, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 december 2021.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.AWB 21/1054.
3.Artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
4.Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
5.Zie ook artikel 6:12, derde lid, van de Awb.
7.Artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb.