ECLI:NL:RBAMS:2021:904

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2021
Publicatiedatum
6 maart 2021
Zaaknummer
AMS - 20 _ 2360
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen OV-boete wegens termijnoverschrijding en digitale bekendmaking

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van eiser tegen een opgelegde OV-boete. Eiser, die een studentenreisproduct ontving, kreeg op 10 december 2019 een boete van € 675,- opgelegd omdat hij in de periode van september tot en met november 2019 met zijn OV-kaart had gereisd zonder recht op het product. Eiser maakte op 5 februari 2020 bezwaar tegen deze boete, maar de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. Eiser stelde dat hij niet op zijn Duo-account had gekeken na het stopzetten van zijn studie en dat hij geen melding had ontvangen over de boete.

Tijdens de zitting op 28 januari 2021 heeft de rechtbank de argumenten van eiser gehoord. Eiser gaf aan dat hij jong was en nog moest leren omgaan met zijn financiële zaken. De rechtbank oordeelde echter dat eiser verantwoordelijk was voor het bijhouden van zijn administratie, ook al had hij zijn studie stopgezet. De rechtbank concludeerde dat de minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard, omdat eiser niet binnen de gestelde termijn van zes weken bezwaar had gemaakt. De rechtbank kon daardoor niet ingaan op de inhoud van de zaak, waaronder de hoogte van de boete.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en er geen reden was voor vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter M.F. Ferdinandusse, in aanwezigheid van gerechtsjurist E.H. Kalse-Spoon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/2360

uitspraak van de enkelvoudige kamer van in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,verweerder (hierna: de minister)
(gemachtigde: [naam 1] ).

Procesverloop

Met het besluit van 10 december 2019 (het primaire besluit) heeft de minister aan eiser een ovboete opgelegd.
Met het besluit van 9 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 28 januari 2021. Eiser is verschenen, samen met zijn vader, [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die deelnam via een spraakverbinding.

Overwegingen

1.1.
Eiser ontving een studentenreisproduct (OV-kaart) van november 2018 tot en met december 2019. Op 4 december 2019 heeft eiser het studentenreisproduct stopgezet. Met het primaire besluit heeft de minister eiser een ov-boete opgelegd van € 675,-, omdat hij in de periode van september tot en met november 2019 heeft gereisd met zijn studentenreisproduct, terwijl hij daar geen recht op had.
1.2.
Eiser heeft op 5 februari 2020 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
2. Met het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van eiser nietontvankelijk verklaard, omdat eiser te laat bezwaar gemaakt heeft. Dat eiser niet op zijn Duo-account heeft gekeken nadat hij is gestopt met studeren, is volgens de minister geen reden om de hem termijnoverschrijding niet aan rekenen.
3. Eiser voert in beroep aan dat hij niet meer op zijn Duo-account had gekeken, nadat hij een tussenjaar had, omdat hij de toelatingstoetsen voor de universiteit niet allemaal had gehaald. Hij is nog jong en heeft nog het een en ander te leren gehad wat betreft zijn financiële huishouding. Hij stelt dat hij ook geen melding, e-mail of brief heeft gekregen over de boete. Nadat hij een reminder in zijn e-mail had gekregen over het betalen van de ov-boete, heeft hij gelijk bezwaar gemaakt. Eiser vindt het niet terecht en niet eerlijk dat hij een boete heeft gekregen van € 675,-, terwijl hij zijn OV-kaart in die periode maar acht keer heeft gebruikt, waarvan vijf keer in het weekend op zijn eigen saldo.
Beoordeling door de rechtbank
4.1.
De rechtbank beoordeelt alleen of de minister het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.2.
Eiser heeft op 18 oktober 2018 gekozen voor digitale bekendmaking. De gemachtigde van de minister heeft dit tijdens de zitting in het computersysteem nagekeken. Eiser kan zich dit niet herinneren, maar heeft dit niet bestreden. De minister heeft het primaire besluit geplaatst in het Duo-account; op dat moment is de bezwaartermijn gaan lopen. Eiser heeft erkend dat hij niet binnen zes weken daarna bezwaar heeft gemaakt. De minister moest daarom het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren.
4.3.
De enige uitzondering daarop kan zijn dat het te laat bezwaar maken, de termijnoverschrijding, verschoonbaar is. Met andere woorden: dat er een goede reden voor is. Eiser voert aan dat hij niet op zijn Duo-account heeft gekeken omdat hij een tussenjaar had en dat hij geen bericht heeft gehad per post of per e-mail. Eiser heeft erop gewezen dat hij nog jong is en op het gebied van financiële huishouding nog het een en ander moest leren. Dat alles maakt de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Als je studiefinanciering en een studentenreisproduct hebt, ben je verantwoordelijk om de administratie daarvan goed en op tijd bij te houden. Dat eiser zijn studie had stopgezet, betekent niet dat hij niet meer op zijn Duo-account hoefde te kijken, zeker omdat hij nog een openstaande zaken met Duo had, zoals zijn OV-abonnement. De hoogste bestuursrechter, de Centrale Raad van Beroep, heeft in meerdere uitspraken zo geoordeeld. [1] Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister dan ook het bezwaar terecht nietontvankelijk verklaard.
4.4.
Omdat het bezwaar niet-ontvankelijk is, komt de rechtbank aan de inhoud niet toe. De rechtbank kan dus geen oordeel geven over de hoogte van de OV-boete.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Daarom is er ook geen reden voor vergoeding van het griffierecht, wat eiser heeft betaald.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Ferdinandusse, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, gerechtsjurist
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
(griffier op de zitting)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.
Als uw zaak spoedeisend is, kunt u bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4037, te raadplegen in het uitsprakenregister op www.rechtspraak.nl.