3.3.1.Inleiding
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 10 mei 2021 rond 21.15 uur heeft een man - al fietsend - vijf keer geschoten voor de ingang van metrostation Kraaiennest bij winkelcentrum De Kameleon in Amsterdam. Op dat moment was het daar druk. Een tweejarig meisje is toen in haar onderbeen geraakt door een (verdwaalde) kogel.
De schutter is voorafgaand en na afloop van het incident op diverse camerabeelden vastgelegd. Daarop is te zien dat hij rond 21.08 uur in beeld verschijnt bij de T-splitsing van de Kromwijkdreef met de Karspeldreef. Hij gaat op een bankje zitten onder de metrobaan, met zicht op het winkelcentrum. Na ongeveer vijf minuten staat hij op en stapt op zijn fiets. Hij staat even stil, terwijl hij in de richting van het winkelcentrum kijkt. Dan fietst hij naar het zebrapad op de Karspeldreef. Daar staat hij wederom even stil en laat twee passerende auto’s voor. Hij fietst vervolgens naar de ingang van het metrostation, waar hij rond 21.15 uur is. Hij verdwijnt daar kort uit beeld. Omstanders kijken op datzelfde moment in de richting van de ingang van het metrostation en rennen vervolgens in paniek weg. De schutter verschijnt dan weer in beeld, terwijl hij (versneld) verder fietst over de Karspeldreef. Rond 21:16 uur verdwijnt hij uit beeld als hij de Kikkesteinhof inrijdt.
3.3.2.Is verdachte de schutter?
De rechtbank dient allereerst vast te stellen of kan worden gezegd dat verdachte de schutter is geweest.
Op grond van informatie die in de dagen na het schietincident wordt ontvangen door het Team Criminele Inlichtingen, rijst het vermoeden dat verdachte de schutter is en dat het beoogde slachtoffer [slachtoffer 1] is. Er wordt een observatie gestart bij de woning van de vriendin van verdachte, [vriendin] , aan de [adres] .
Op 17 mei 2021 zien agenten een man, die erg veel lijkt op verdachte, met een fiets bij de [adres] . Zij zien dat de man de centrale deur opent naar de box-ruimtes (behorende bij het portiek van [adres] ), dat hij daar de fiets achterlaat en vervolgens met een sleutel de toegangsdeur naar het portiek opent. De agenten merken op dat de fiets van de man sterke gelijkenissen vertoont met de fiets van de schutter, zoals deze is waargenomen op de camerabeelden.
Op 18 mei 2021 wordt gezien dat de man, die nu wordt herkend als verdachte, uit het betreffende portiek loopt, op een fiets stapt en wegfietst. Later die dag wordt verdachte aangehouden. Hij heeft op dat moment een fietssleutel bij zich. Deze fietssleutel blijkt te passen op het slot van een fiets die staat gestald bij metrostation Van der Madeweg. Agenten hebben daarop deze fiets in beslag genomen.
Agenten hebben beelden van de inbeslaggenomen fiets vergeleken met beelden van de fiets waarop verdachte eerder die dag is waargenomen, toen hij het portiek van het [adres] verliet. De betreffende beelden zijn hieronder ingevoegd.
De agenten benoemen de volgende overeenkomsten: blauw/donker van kleur, golvend stuur met zwarte handvatten, grijze fietsbel, frame met dubbele stang met een witte streep op de onderste stang, een witte streep op de verticale stang aan de voorzijde van de fiets en een grijs spatbord aan de voorzijde.
Agenten hebben de beelden van de inbeslaggenomen fiets vervolgens vergeleken met beelden van de fiets van de schutter. De betreffende beelden zijn hieronder ingevoegd.
De agenten benoemen de volgende overeenkomsten: blauwe/donkere kleur, bruin zadel met daaronder een lamp, korte bagagedrager die iets omhoog loopt in de richting van de achterzijde van de fiets en het grijze spatbord aan de voor- en achterzijde.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat het telkens om dezelfde fiets gaat.
Dat verdachte ook de gebruiker van de fiets is geweest ten tijde van het incident, blijkt uit de verklaring van de vriendin van verdachte. Zij heeft verklaard dat verdachte enkel gebruik maakt van de metro, de bus en de fiets van haar moeder. De fiets van haar moeder heeft zij als volgt omschreven: “Het is een donkerblauwe fiets en de dingen om die wielen zijn zilver, ik bedoel spatborden. En achter, dat dingetje wat voor hoort zit achter. Waar je normaal je tas op zet. […] Die hoort voorop maar mijn opa heeft hem achterop gezet.” De rechtbank vindt deze omschrijving zodanig onderscheidend dat zij op basis daarvan vaststelt dat het om één en dezelfde fiets gaat en, nu de gebruiker van de fiets ten tijde van het incident een man betreft, dat verdachte op dat moment de gebruiker van die fiets was.
Daar komt bij dat ten tijde van zijn aanhouding bij verdachte op 18 mei 2021, een week na het schietincident bij metrostation Kraaiennest, een vuurwapen is aangetroffen, dat blijkens forensisch onderzoek is gebruikt bij dat schietincident. Op één van de hulzen die is gevonden op de plaats delict is bovendien DNA van verdachte aangetroffen.
De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, dat verdachte degene is die op 10 mei 2021 al fietsend met dit wapen heeft geschoten.
3.3.3.Heeft verdachte opzet gehad op de dood van de aanwezige personen?
De rechtbank dient vervolgens vast te stellen of verdachte opzet heeft gehad op de dood van de in de tenlastelegging genoemde personen.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte vol opzet heeft gehad.
De vraag is dan of kan worden gezegd dat hij voorwaardelijk opzet op de dood van de aanwezige personen heeft gehad. De rechtbank stelt bij de beantwoording van die vraag voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zou intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit de camerabeelden en de (locatie van de) aangetroffen hulzen, blijkt dat verdachte al fietsend vijfmaal in een (grotendeels) rechte lijn heeft geschoten. Het was op dat moment druk op straat. Er liepen mensen van en naar het metrostation. Uit de verklaring van aangeefster [slachtoffer 2] volgt dat verdachte op de grond heeft geschoten op ongeveer twee meter afstand van een groep mannen die zich op dat moment daar bevond (NN1 tot en met NN7). De mannen moesten volgens haar ‘dansen’ om de kogels te ontwijken. Rechts achter de mannen stond aangeefster met haar kinderen, waaronder haar tweejarige dochtertje, dat door één van de kogels is geraakt.
De gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, zoals hiervoor weergegeven, brengen de aanmerkelijke kans met zich dat één of meer van de aldaar aanwezige personen dodelijk geraakt zouden worden. Verdachte is immers geen ervaren schutter, althans daarvan is niet gebleken, en heeft al fietsend meermalen geschoten in de richting van een bewegend publiek. De gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer op de dood van die personen te zijn gericht dat het niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte deze aanmerkelijke kans ook bewust heeft aanvaard.
Gelet op het voorgaande, komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van de poging doodslag/moord op de groep mannen (NN1 tot en met NN7) (feit 1) en op aangeefster [slachtoffer 2] , haar kinderen en voorbijgangers (feit 2).
De rechtbank kan op basis van het dossier echter niet vaststellen dat meergenoemde [slachtoffer 1] aanwezig was op de plaats delict. De rechtbank zal verdachte daarom van dit deel van de tenlastelegging (feit 1) vrijspreken.
3.3.4.Heeft verdachte gehandeld met voorbedachte raad?
Dan rijst nog de vraag of verdachte met betrekking tot feit 1 heeft gehandeld met voorbedachte raad.
Voor een bewezenverklaring van ‘voorbedachten rade’ moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgnomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan sprake. De rechtbank leidt dit af uit de wijze waarop verdachte zijn handelen heeft voorbereid en uitgevoerd en de daarbij voor hem bestaande beschikbare tijdsmomenten voor beraad. De rechtbank heeft daarbij – onder meer – de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, welke voorafgaand, ten tijde en na het afloop van het incident op de camerabeelden zijn waargenomen:
- verdachte droeg een capuchon over zijn hoofd en donkere, onopvallende kleding;
- verdachte had (ogenschijnlijk) enkel een vuurwapen op zak;
- verdachte is voor het incident te zien als hij een parkeergarage ingaat, vanaf waar het mogelijk is om zicht te hebben op de plaats delict;
- verdachte is vanaf de parkeergarage naar een bankje onder de metrobaan gefietst, waar hij wederom zicht had op de plaats delict, en waar hij ongeveer vijf minuten (alleen) heeft gezeten;
- verdachte is vanaf het bankje in een rechte lijn naar de plaats delict gefietst, maar moest onderweg ter hoogte van het zebrapad op de Karspeldreef wachten op twee passerende auto’s;
- verdachte is daarna doorgefietst naar de plaats delict en heeft ondertussen het vuurwapen uit zijn zak gehaald;
- verdachte heeft ter hoogte van de plaats delict vijfmaal de trekker overgehaald;
- verdachte is vervolgens (versneld) doorgefietst, zonder om te kijken of zich te bekommeren om eventuele slachtoffers.
Uit deze handelingen komt een bepaalde planning naar voren, zodat niet kan worden gezegd dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De rechtbank vindt verder steun voor haar oordeel in het feit dat met de telefoon van de vriendin van verdachte op 10 mei 2021 voorafgaand het incident herhaaldelijk is gezocht op “geschoten zuidoost” en “schietpartij zuidoost” en er op de telefoon van verdachte rond het tijdstip van het incident geen registraties zijn.
3.3.5.Voorhanden hebben wapen en munitie (tenlastegelegd onder 3 en 4)
Uit het voorgaande (onder 3.3.2.) volgt dat verdachte op 10 mei 2021 een geladen vuurwapen in zijn bezit had, welke hij ten tijde van zijn aanhouding op 18 mei 2021 ook bij zich had. De deskundige heeft vastgesteld dat het gaat om een vuurwapen en munitie van categorie III. Feiten 3 en 4 zullen dan ook bewezen verklaard worden.