In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De zaak betreft de aanvraag van [eiser] om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand, welke door het college op 28 april 2020 buiten behandeling is gesteld. Het college stelde dat [eiser] niet alle benodigde gegevens had aangeleverd, ondanks een hersteltermijn die was verlengd tot 22 april 2020.
Eiser was het niet eens met de beslissing van het college en heeft bezwaar aangetekend, wat door het college ongegrond werd verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 14 februari 2022 was eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl het college niet aanwezig was. Eiser voerde aan dat de coronamaatregelen het moeilijk maakten om de benodigde gegevens tijdig aan te leveren en dat het college in redelijkheid niet tot buitenbehandelingstelling had mogen overgaan zonder een extra hersteltermijn te bieden.
De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem onmogelijk was om de gegevens tijdig aan te leveren. Ook het beroep op het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel werd door de rechtbank verworpen, omdat eiser zijn standpunten niet voldoende had onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of teruggave van het griffierecht.