ECLI:NL:RBAMS:2022:1341

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2022
Publicatiedatum
21 maart 2022
Zaaknummer
AMS 20/6095
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling aanvraag bijzondere bijstand voor kosten rechtsbijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De zaak betreft de aanvraag van [eiser] om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand, welke door het college op 28 april 2020 buiten behandeling is gesteld. Het college stelde dat [eiser] niet alle benodigde gegevens had aangeleverd, ondanks een hersteltermijn die was verlengd tot 22 april 2020.

Eiser was het niet eens met de beslissing van het college en heeft bezwaar aangetekend, wat door het college ongegrond werd verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 14 februari 2022 was eiser vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, terwijl het college niet aanwezig was. Eiser voerde aan dat de coronamaatregelen het moeilijk maakten om de benodigde gegevens tijdig aan te leveren en dat het college in redelijkheid niet tot buitenbehandelingstelling had mogen overgaan zonder een extra hersteltermijn te bieden.

De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat het voor hem onmogelijk was om de gegevens tijdig aan te leveren. Ook het beroep op het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel werd door de rechtbank verworpen, omdat eiser zijn standpunten niet voldoende had onderbouwd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of teruggave van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/6095

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. B.C.F. Kramer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

( [gemachtigde verweerder] ).
Partijen worden hierna [eiser] en het college genoemd.

Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2020 heeft het college de aanvraag van [eiser] om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand op grond van de Participatiewet buiten behandeling gesteld.
Het college heeft het hiertegen gerichte bezwaar in een besluit van 12 oktober 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
[eiser] heeft beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[eiser] heeft daarna nadere stukken ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 14 februari 2022. [eiser] heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het college is, na een bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

Waar gaat het in deze zaak over?
1. Op 23 maart 2020 heeft [eiser] bijzondere bijstand aangevraagd in verband met een eigen bijdrage voor rechtsbijstand. Om de aanvraag te kunnen beoordelen heeft het college [eiser] een hersteltermijn gegeven tot en met 14 april 2020 voor het aanleveren van ontbrekende gegevens. Het college heeft vervolgens de hersteltermijn op verzoek van [eiser] verlengd tot 22 april 2020. [eiser] heeft binnen de gestelde termijn geen gegevens aangeleverd. Op 28 april 2020 heeft het college [eiser] ’s aanvraag buiten behandeling gesteld omdat de aanvraag niet compleet was.
Standpunten van partijen
2. [eiser] is het niet eens met de buitenbehandelingstelling van zijn aanvraag en beroept zich daarbij op het evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Het college vindt dat het na verlenging van de hersteltermijn kon overgaan tot de buitenbehandelingstelling van de aanvraag.
Beoordelingskader
3. Volgens de wet kan het college besluiten een aanvraag om bijzondere bijstand niet te behandelen. Buitenbehandelingstelling is mogelijk wanneer de aanvrager onvoldoende gegevens verstrekt om de aanvraag te kunnen behandelen. Het college kan hiertoe pas overgaan nadat de aanvrager een termijn heeft gekregen om de aanvraag aan te vullen. [1] Het gaat dan om een hersteltermijn. De lengte van die hersteltermijn moet redelijk zijn en worden afgestemd op de aard en omvang van de gevraagde gegevens. [2]
4. De rechtbank moet beoordelen of het college in redelijkheid gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te stellen.
5. Niet ter discussie staat dat [eiser] voor afloop van de tweede hersteltermijn heeft verzocht om die termijn nog eens te verlengen. De reden hiervoor was dat zijn advocaat nog niet beschikte over de bij [eiser] opgevraagde gegevens. Het college heeft dat verzoek afgewezen. Omdat [eiser] vervolgens niet binnen de eerder geboden hersteltermijn de benodigde gegevens heeft aangeleverd, heeft het college de aanvraag buiten behandeling gesteld. De rechtbank oordeelt dat het college dat in redelijkheid kon doen. Daarbij is het volgende van belang.
Evenredigheidsbeginsel
6. [eiser] voert in beroep om te beginnen aan dat het door de maatregelen als gevolg van de uitbraak van het coronavirus in maart en april 2020 niet mogelijk was om de benodigde gegevens tijdig aan te leveren. Verder had het college daarom in redelijkheid niet tot een buitenbehandelingstelling kunnen overgaan zonder [eiser] nog een hersteltermijn te bieden. De rechtbank begrijpt dat [eiser] een beroep doet op het evenredigheidsbeginsel.
7. Dat het voor [eiser] in het voorjaar van 2020 door de plotselinge coronamaatregelen lastiger was om stukken op te vragen en bij zijn advocaat aan te leveren, wil de rechtbank aannemen. Het had dan echter wel op zijn weg gelegen om dat aan te voeren en te onderbouwen bij zijn verzoek om een nadere hersteltermijn. [eiser] heeft dat niet gedaan. Dit betekent dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor hem destijds redelijkerwijs onmogelijk was om de opgevraagde gegevens tijdig aan te leveren.
8. De rechtbank oordeelt verder dat het evenredigheidsbeginsel niet zover gaat dat door de corona-uitbraak destijds een kaal verzoek om een nadere hersteltermijn had moeten worden toegekend. Om beide redenen slaagt [eiser] ’s beroep op het evenredigheidsbeginsel niet.
Gelijkheidsbeginsel
9. [eiser] beroept zich verder op het gelijkheidsbeginsel. Dit beginsel vereist - kort gezegd - dat gelijke situaties gelijk worden behandeld. De rechtbank stelt vast dat [eiser] dit standpunt niet onderbouwt aan de hand van concrete gevallen. Dit betekent dat de rechtbank niet kan beoordelen of sprake is van gelijke gevallen. Ook deze grond slaagt niet.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. [eiser] krijgt dus geen gelijk.
11. Voor een proceskostenveroordeling of teruggave van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Godthelp, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Camps, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Wanneer hoger beroep is ingesteld, kan daar worden verzocht om een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4111.