ECLI:NL:CRVB:2019:4111

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2019
Publicatiedatum
17 december 2019
Zaaknummer
18/4700 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstand na opschorting wegens niet ingeleverde bankafschriften

In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand aan appellant, die sinds 24 augustus 2009 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW). Het Inlichtingenbureau van de gemeente Apeldoorn ontving eind 2016 een signaal van de RDW dat appellant een caravan op naam had staan. Dit leidde tot een onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstand. Appellant werd uitgenodigd voor een gesprek op 29 november 2016, maar verscheen niet en leverde ook geen bankafschriften in die waren opgevraagd. Het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn schorste daarop de bijstand per 29 november 2016 en trok deze later in, omdat appellant niet aan de informatieverplichting voldeed.

De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond. In hoger beroep stelde appellant dat de termijn voor het inleveren van de bankafschriften onredelijk kort was en dat hij geen gebruik had kunnen maken van de mogelijkheid om de afschriften kosteloos te printen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de termijn niet onredelijk kort was en dat appellant zelf verantwoordelijk was voor het niet inleveren van de gevraagde gegevens. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de intrekking van de bijstand rechtmatig was.

Uitspraak

18.4700 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 17 juli 2018, 17/3375 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (college)
Datum uitspraak: 17 december 2019
Namens appellant heeft mr. D.A.J. Spierings, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 november 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Spierings. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I.C. den Besten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 24 augustus 2009 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk op grond van de Participatiewet (PW).
1.2.
Het Inlichtingenbureau van de gemeente Apeldoorn heeft eind 2016 van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) een signaal ontvangen dat appellant sinds 6 juli 2016 een caravan op naam heeft staan. Een medewerker van de afdeling Handhaving van de gemeente Apeldoorn (medewerker handhaving) heeft daarom een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat appellant vanaf 12 mei 2016 ook een auto op naam heeft gehad. De medewerker handhaving heeft appellant vervolgens bij brief van 21 november 2016 uitgenodigd voor een gesprek op 29 november 2016. In de brief heeft de medewerker appellant verzocht om een aantal stukken, waaronder bankafschriften vanaf 1 mei 2016, mee te nemen naar het gesprek. Appellant is niet verschenen op het gesprek van 29 november 2016.
1.3.
Het college heeft bij besluit van 29 november 2016 met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW, het recht op bijstand per 29 november 2016 opgeschort. Aan dat besluit ligt ten grondslag dat het recht op bijstand niet langer kan worden vastgesteld, omdat appellant niet op het gesprek van 29 november 2016 is verschenen en niet alle gevraagde gegevens heeft ingeleverd. Het college heeft appellant bij dit besluit opnieuw uitgenodigd voor een gesprek, nu op 2 december 2016, en hem de gelegenheid geboden tijdens dat gesprek de gevraagde gegevens alsnog over te leggen.
1.4.
Het college heeft voorts bij besluit van 5 december 2016 de bijstand van appellant ingetrokken met ingang van 29 november 2016. Aan de besluitvorming ligt artikel 54, vierde lid, van de PW ten grondslag. Appellant heeft niet alle gevraagde gegevens binnen de gegeven termijn verstrekt. Het college heeft daarnaast de gemaakte kosten van bijstand over 29 en 30 november 2016 tot een bedrag van € 61,88 van appellant teruggevorderd.
1.5.
Het college heeft bij besluit van 19 mei 2017 (bestreden besluit), voor zover hier van belang, het besluit van 5 december 2016 gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Gelet op het verhandelde ter zitting ligt uitsluitend ter beoordeling voor of de intrekking van de bijstand met ingang van 29 november 2016 in rechte stand kan houden.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of de bijstandverlenende instantie op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
4.3
Vaststaat dat appellant de gevraagde gegevens niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft ingeleverd. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat hem hiervan geen verwijt kan worden gemaakt. Hij stelt daartoe in de eerste plaats dat de bankafschriften niet van belang zijn voor het onderzoek. Dat is volgens appellant het geval, omdat de gevraagde bankafschriften geen betrekking hebben op de periode waarin de in
1.2
bedoelde auto en caravan op zijn naam stonden.
4.4.
Op grond van artikel 53a van de PW is het college bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel voortzetting van de bijstand. Deze algemene bevoegdheid kan worden uitgeoefend ten aanzien van alle bijstandsgerechtigden zonder voorafgaand en redengevend feit maar ook naar aanleiding van een signaal, zoals in dit geval van de RDW. De in het opschortingsbesluit gevraagde bankafschriften hebben betrekking op een periode waarin appellant bijstand ontving en geven inzicht in de financiële situatie van appellant. De bankafschriften zijn alleen al om die reden van belang voor het recht op bijstand. Het is daarbij niet van belang of die bankafschriften betrekking hebben op de periode waarin de auto en de caravan op naam van appellant stonden. De grond dat de bankafschriften niet van belang zijn slaagt dus niet.
4.5.
Appellant heeft verder aangevoerd dat de gegeven hersteltermijn te kort was om de gevraagde bankafschriften in te leveren. Bovendien waren aan het opvragen van afschriften bij de bank kosten verbonden die hij niet van zijn bijstandsuitkering kon betalen. Ook kon hij geen beroep op derden doen om de afschriften voor hem uit te printen.
4.6.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 21 oktober 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG1395) moet een hersteltermijn als hier aan de orde zijn afgestemd op de aard en de omvang van de gevraagde gegevens en bescheiden. De lengte van die termijn dient zodanig te zijn dat een aanvrager in beginsel in staat kan worden geacht alle gevraagde gegevens en bescheiden voor de afloop van de hersteltermijn aan het bestuursorgaan aan te leveren. De door het college geboden termijn was niet onredelijk kort en is, anders dan appellant stelt, voldoende afgestemd op de aard en de omvang van de gevraagde bankafschriften. Daarbij kan in dit geval in het midden blijven of appellant om verlenging van de hersteltermijn heeft gevraagd, of aan het opvragen van bankafschriften kosten zijn verbonden en ook of appellant derden kon inschakelen om de bankafschriften uit te printen. De sociaal rechercheurs hebben appellant tijdens het gesprek van 2 december 2016 immers aangeboden om ter plekke in te loggen op zijn bankrekening en de afschriften kosteloos te printen. Appellant stelt weliswaar dat hij tijdens het gesprek van 2 december 2016 onder druk werd gezet en dat hij als gevolg van zijn posttraumatische stressstoornis (PTSS) niet in staat was om de bankafschriften ter plekke uit te printen, maar dit volgt niet uit de door hem overgelegde medische verklaring van de huisarts. De huisarts heeft schriftelijk verklaard dat hij niet kan beoordelen in hoeverre de klachten van PTSS een rol hebben gespeeld bij het gesprek van 2 december 2016. Ook uit de overige stukken blijkt niet dat appellant niet kon ingaan op de hem geboden gelegenheid de bankafschriften uit te printen. Uit het gespreksverslag blijkt weliswaar dat de sociaal rechercheurs appellant hebben geconfronteerd met de consequenties van het niet tijdig inleveren van de bankafschriften en het valt niet uit te sluiten dat appellant tijdens het gesprek enige druk heeft ervaren, maar daaruit blijkt niet dat de sociale rechercheurs ontoelaatbare druk op hem hebben uitgeoefend. Appellant had van de aangeboden gelegenheid de bankafschriften uit te printen gebruik kunnen maken. Dat appellant dat niet heeft gedaan is verwijtbaar.
4.7.
Uit 4.3 tot en met 4.6 volgt dat de door appellant aangevoerde gronden niet slagen.
De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen als voorzitter en A. Stehouwer en
M. van Paridon als leden, in tegenwoordigheid van L. Hagendijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2019.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) L. Hagendijk