ECLI:NL:RBAMS:2022:1684

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 maart 2022
Publicatiedatum
31 maart 2022
Zaaknummer
AMS 21/1972
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot herziening van een Ziektewetuitkering en beoordeling van nieuwe feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot herziening van een Ziektewetuitkering. Eiseres, die zich vanuit de WW ziek had gemeld, ontving per 1 april 2019 een Ziektewetuitkering. Deze uitkering werd per 21 juni 2020 beëindigd op basis van het besluit van verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, omdat eiseres meer dan 65% kon verdienen van haar maatmanloon. Eiseres verzocht op 21 oktober 2020 om herziening van dit besluit, waarbij zij medische informatie aanleverde. Verweerder heeft het verzoek afgewezen, omdat er volgens hen geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de afwijzing van het verzoek om herziening konden onderbouwen. Eiseres had aangevoerd dat haar knieklachten, hoge bloeddruk en hartklachten niet voldoende waren meegenomen in de beoordeling, maar de rechtbank concludeerde dat deze klachten al eerder waren beoordeeld en dat de situatie van eiseres niet was verslechterd ten opzichte van de datum in geding. De rechtbank benadrukte dat dossieronderzoek voldoende is voor de beoordeling van nieuwe feiten en dat een fysiek onderzoek door een verzekeringsarts niet noodzakelijk was.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat het bestreden besluit niet evident onredelijk was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/1972

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. A. Anandbahadoer).

Procesverloop

Met een besluit van 11 november 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek tot herziening van diens beslissing van 20 mei 2020 afgewezen.
Met een besluit van 22 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 december 2021.
Ter zitting is het onderzoek geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen inhoudelijk te reageren op de nadere stukken die door eiseres met de aanvullende gronden op
26 november 2021 zijn ingediend.
Met een brief van 6 januari 2022 heeft verweerder schriftelijk gereageerd.
De rechtbank heeft met een brief van 17 januari 2022 een nadere zitting vastgesteld op
23 februari 2022. Hierbij waren eiseres en haar echtgenote [naam] aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiseres heeft zich vanuit de WW [1] ziekgemeld. Per 1 april 2019 ontving zij een Ziektewetuitkering (de uitkering). In het kader van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling is de uitkering bij verweerders besluit van 20 mei 2020 per 21 juni 2020 (datum in geding) beëindigd, omdat zij meer dan 65% kon verdienen dan haar maatmanloon. Dit besluit is in rechte komen vast te staan.
2. Op 21 oktober 2020 heeft eiseres verweerder verzocht om herziening. Hierbij heeft eiseres medische informatie meegestuurd. Met het primaire besluit heeft verweerder het verzoek van eiseres tot herziening afgewezen. Met het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Verweerder heeft zich gebaseerd op het rapport van
21 februari 2021 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
Het oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [2] (hierna: de Raad) een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering moet worden beoordeeld naar zijn strekking. Met een aanvraag kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit (in de zin van artikel 4:6 van de Awb), dat bedoeld wordt een beroep te doen op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (de herleving), of dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst. Dit onderscheid is van belang voor de beoordeling van de aanvraag door verweerder en de toetsing van de beslissing op die aanvraag door de bestuursrechter. De rechtbank stelt vast dat verweerder terecht de aanvraag van eiseres heeft beoordeeld als een verzoek om herziening van de weigering van de uitkering per 21 juni 2020. Uit de toelichting van eiseres ter zitting blijkt dat zij uitsluitend de herziening van de oorspronkelijke weigering van de uitkering per datum in geding beoogde.
4. De rechtbank stelt vervolgens vast dat verweerder in deze zaak toepassing heeft gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of verweerder zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
5. De rechtbank zal dienen te beoordelen of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, in welk geval de afwijzing van het verzoek om terug te komen van een besluit in beginsel dragen. In het onderhavige geval gaat het dan om feiten en omstandigheden die gevolgen hebben voor medische beperkingen van eiseres per datum in geding van 21 juni 2020. De bestuursrechter kan niettemin, ook als er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn, aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. [3]
6. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moet worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. De aanvrager dient uiterlijk in de bezwaarfase nieuwe feiten of veranderde omstandigheden naar voren te brengen.
7. Eiseres stelt dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden voor wat betreft haar knieklachten, haar hoge bloeddruk en haar hartklachten. Zij heeft aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar knieklachten. Verder stelt eiseres dat haar situatie is verslechterd en dat verweerder geen rekening heeft gehouden met het feit dat een beoogde knieoperatie wegens haar hoge bloeddruk en haar hartklachten is uitgesteld.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat van nieuw gebleken feiten of omstandigheden niet is gebleken. Zoals ook is vastgesteld in het rapport van 21 februari 2021 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in deze procedure, zijn de knieklachten van eiseres tijdens de Ziektewetprocedure reeds meegenomen. Hiervoor zijn ook beperkingen vastgesteld. Het door eiseres ingebrachte huisartsenjournaal of de overgelegde stukken van de orthopeed geven geen ander inzicht over de medische situatie van eiseres rond datum in geding. Het feit dat de situatie van eiseres nadien verslechterd is en dat de geplande operatie is uitgesteld wegens de hoge bloeddruk van eiseres, kan reeds niet tot een ander oordeel leiden omdat dit niet ziet op de datum in geding. Ook het hartinfarct van eiseres is van na datum in geding en kan daarom niet gelden als nieuw feit met betrekking tot de beperkingen van eiseres per datum in geding. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat geen sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb, en heeft het verzoek om herziening om die reden kunnen afwijzen.
9. Voor zover eiseres heeft bedoeld aan te voeren dat de besluitvorming van verweerder onzorgvuldig was in de onderhavige procedure omdat zij niet fysiek is onderzocht door een verzekeringsarts, kan deze grond niet slagen. Volgens vaste rechtspraak is bij de boordeling of sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die aanleiding geven om terug te komen op een in rechte vaststaand besluit, dossieronderzoek voldoende. [4]
10. Naar het oordeel van de rechtbank is uit wat eiseres heeft aangevoerd of anderszins evenmin gebleken van een evident onredelijk bestreden besluit.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
12. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verberne, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Bissumbhar, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2022.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Werkloosheidswet.
2.Zie de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1.
3.Zie de uitspraak van de Raad van 7 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:791.
4.Zie de uitspraak van de Raad van 18 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3222).