In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 maart 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot herziening van een Ziektewetuitkering. Eiseres, die zich vanuit de WW ziek had gemeld, ontving per 1 april 2019 een Ziektewetuitkering. Deze uitkering werd per 21 juni 2020 beëindigd op basis van het besluit van verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, omdat eiseres meer dan 65% kon verdienen van haar maatmanloon. Eiseres verzocht op 21 oktober 2020 om herziening van dit besluit, waarbij zij medische informatie aanleverde. Verweerder heeft het verzoek afgewezen, omdat er volgens hen geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had vastgesteld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die de afwijzing van het verzoek om herziening konden onderbouwen. Eiseres had aangevoerd dat haar knieklachten, hoge bloeddruk en hartklachten niet voldoende waren meegenomen in de beoordeling, maar de rechtbank concludeerde dat deze klachten al eerder waren beoordeeld en dat de situatie van eiseres niet was verslechterd ten opzichte van de datum in geding. De rechtbank benadrukte dat dossieronderzoek voldoende is voor de beoordeling van nieuwe feiten en dat een fysiek onderzoek door een verzekeringsarts niet noodzakelijk was.
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat het bestreden besluit niet evident onredelijk was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.