ECLI:NL:RBAMS:2022:1709

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
13/752220-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering toegestaan op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot opgeëiste persoon

Op 1 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 11 november 2021 en betreft een straf die is opgelegd door het Warsaw Regional Court in Polen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen en thans gedetineerd in Nederland, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De behandeling van de vordering vond plaats op verschillende zittingen, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A. Timorason, en de officier van justitie, mr. M. Diependaal en later mr. M. Westerman.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist is en dat hij de Poolse nationaliteit heeft. De overlevering wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een cumulatieve vrijheidsstraf van 1 jaar en 2 maanden, opgelegd voor feiten die onder Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 OLW beoordeeld en geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn voor de overlevering. De rechtbank oordeelt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafprocedure en dat hij stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn bij de zittingen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. J.A.A.G. de Vries en D.P. Hein, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. H.L. van Loon. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752220-21
RK-nummer: 21/6170
Datum uitspraak: 1 februari 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 november 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 augustus 2021 door
the Warsaw Regional Court, VIII Penal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1993
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
thans gedetineerd in [detentieadres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting van 15 december 2021
De behandeling van de vordering heeft plaatsgevonden op de openbare zitting van 15 december 2021. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A. Timorason, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Letse taal. Het onderzoek is gesloten.
Tussenuitspraak van 29 december 2021
Bij tussenuitspraak van 29 december 2021 is het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere informatie voor de toetsing aan artikel 12 OLW bij de Poolse autoriteiten op te vragen.
Zitting van 18 januari 2022
De behandeling van de vordering is met toestemming van de officier van justitie en de raadsman op 18 januari 2022 hervat in de stand van het onderzoek van de zitting van 15 december 2021. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman.
De opgeëiste persoon heeft middels een schriftelijke verklaring afstand gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn op de zitting. Zijn gemachtigde raadsvrouw, mr. A. Timorason, advocaat te Amsterdam is verschenen en heeft namens hem het woord gevoerd.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgement by the District Court of Warsaw Mokotów (Warsaw) of 15 May 2018, VIII K 652/17.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een cumulatieve vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 2 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
aan een ambtenaar een gift of belofte doen dan wel een dienst verlenen of aanbieden met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten;
en
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
en
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunten
De advocaat refereert zich aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de vraag of van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW kan worden afgezien.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat uit de aanvullende informatie van de Poolse autoriteiten blijkt dat de opgeëiste persoon door de Poolse officier van justitie op de hoogte is gesteld dat hij te allen tijde zijn juiste adres diende door te geven. Er kan dan ook worden afgezien van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing van 15 mei 2018 heeft geleid en dat uit het EAB en de aanvullende stukken niet is gebleken dat zich een van de omstandigheden genoemd onder a tot en met d van artikel 12 OLW heeft voorgedaan.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
In het EAB is vermeld dat de opgeëiste persoon bij zijn verhoor door een Poolse officier van justitie in de loop van de Poolse procedure zijn adres heeft opgegeven en dat hij op dat adres is opgeroepen.
Verder heeft de opgeëiste persoon bij de Nederlandse officier van justitie verklaard dat hij sinds 2017 in Nederland verblijft en dat hij van zijn moeder heeft gehoord dat een aangetekende brief is bezorgd maar dat hij die nooit heeft ontvangen.
Uit de aanvullende informatie van 4 januari 2022 van de Poolse autoriteiten blijkt dat de opgeëiste persoon op 2 juli 2017 in persoon een brief van de Poolse justitie heeft afgehaald waarin hij is geïnstrueerd dat hij verplicht is om in verband met de Poolse strafzaak een correspondentieadres op te geven en dat in het geval hij dat niet doet, de behandeling van zijn zaak in zijn afwezigheid zal worden behandeld.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert, omdat hij wist dat er een strafproces tegen hem liep en hij kennelijk uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces dan wel op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie nu hij kennelijk zijn adres in Nederland niet heeft doorgegeven, zie ook de uitspraak van deze rechtbank van 14 juli 2021 [1] . Dat laatste komt voor zijn rekening en risico.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 177, 266, 267 en 285 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan
the Warsaw Regional Court, VIII Penal Division(Polen) voor de feiten zoals die omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en D.P. Hein, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 februari 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.