ECLI:NL:RBAMS:2022:1718

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2022
Publicatiedatum
1 april 2022
Zaaknummer
13/751588-21 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot illegale handel in verdovende middelen

Op 29 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Köln. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon correct is en dat hij de Turkse nationaliteit heeft. Tijdens de zitting op 15 maart 2022 was de opgeëiste persoon niet aanwezig, maar zijn raadsman, mr. L. de Leon, was wel aanwezig. De rechtbank heeft geconstateerd dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, wat betekent dat de rechtbank niet meer kon verlengen en er geen grondslag meer was voor gevangenhouding.

De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de officier van justitie beoordeeld. De raadsman had aangevoerd dat de opgeëiste persoon zich vermoedelijk in Turkije bevond en niet meer naar Nederland zou terugkeren. De rechtbank oordeelde echter dat het openbaar ministerie ontvankelijk was, omdat de opgeëiste persoon nog steeds als ingezetene in Nederland stond ingeschreven. De rechtbank heeft ook de inhoud van het EAB beoordeeld en vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zijn opgenomen in de lijst van bijlage 1 bij de Overleveringswet (OLW), en dat de strafbaarheid van de feiten niet ter discussie staat.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering en dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan en gelast de teruggave van de borgsom van € 5.000,- aan de opgeëiste persoon. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751588-21 (EAB I)
RK nummer: 21/3587
Datum uitspraak: 29 maart 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 juni 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 mei 2021 door het
Amtsgericht Köln(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Duitsland) op [geboortedag] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 15 maart 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is niet verschenen. Wel is zijn gemachtigd raadsman, mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht, verschenen.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22, eerste en derde lid, OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Turkse nationaliteit heeft.

3.Ontvankelijkheid van de officier van justitie

De raadsman van de opgeëiste persoon heeft aangegeven dat de opgeëiste persoon zich vermoedelijk niet meer in Nederland bevindt maar in Turkije en niet meer zal terugkeren naar Nederland. Gelet hierop dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De officier van justitie heeft verzocht de overlevering toe te staan omdat de raadsman geen stukken heeft overlegd die zijn standpunt onderbouwen. De opgeëiste persoon is bovendien nog steeds als ingezetene ingeschreven in Nederland. Het staat dan ook niet vast dat de opgeëiste persoon hier niet meer verblijft, dan wel niet meer zal terugkeren.
De rechtbank stelt vast dat het standpunt van de raadsman niet is onderbouwd met stukken en dat de opgeëiste persoon nog steeds in Nederland staat ingeschreven als ingezetene. Gelet hierop kan de rechtbank niet uitgaan van de door de raadsman ter zitting afgelegde verklaring. Het openbaar ministerie is dan ook ontvankelijk in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel dat is uitgevaardigd door het Amtsgericht Keulen op 14 mei 2021 met zaaknummer: 503 Gs 1703/21.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

5.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • het onderzoek is in Duitsland aangevangen;
  • de bewijsmiddelen bevinden zich in Duitsland;
  • de verdovende middelen zijn ingevoerd in Duitsland;
  • de verdovende middelen waren bestemd voor de Duitse markt;
  • de verdovende middelen zijn afgeleverd aan in Duitsland woonachtige afnemers.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat de feiten worden geacht gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Teruggave van de borgsom

De rechtbank heeft ter zitting geconstateerd dat de beslistermijn in deze zaak reeds geruime tijd is verstreken en dat de door de rechtbank geschorste overleveringsdetentie derhalve is geëindigd. In zo’n geval dwingt artikel 85 Sv - dat ingevolge art. 64 lid 2 OLW van overeenkomstige toepassing is - tot teruggave van de borgsom. Het voortduren van de zekerheid is immers niet langer noodzakelijk
.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Köln(Duitsland) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
GELASTde teruggave van de borgsom, ter grootte van € 5.000,- (zegge: vijfduizend euro) aan
[opgeëiste persoon].
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 29 maart 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.