ECLI:NL:RBAMS:2022:1749

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 april 2022
Publicatiedatum
4 april 2022
Zaaknummer
13/346188-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot zware mishandeling met een klauwhamer

Op 5 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 36-jarige man, die op 28 december 2021 in Amsterdam-Centrum zijn buurman met een klauwhamer in het gezicht sloeg. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 80 uur. De zaak kwam ter terechtzitting op 22 maart 2022, waar de officier van justitie, mr. H. Hoekstra, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. J. Schouten, hun standpunten naar voren brachten. De man werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood en dat het letsel van de buurman niet als zwaar lichamelijk letsel kon worden gekwalificeerd. De rechtbank concludeerde dat de man wel voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, gezien zijn handelen met de klauwhamer. De rechtbank hield rekening met de verminderd toerekeningsvatbaarheid van de man, die lijdt aan een autismespectrumstoornis en een cannabisverslaving. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling voor zijn stoornis. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 1.000,- aan de benadeelde partij toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13.346188.21
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/346188-21
Datum uitspraak: 5 april 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te: [naam] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 maart 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Hoekstra, en wat verdachte en de raadsvrouw, mr. J. Schouten, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd:
primair:poging tot doodslag op [slachtoffer] ;
subsidiair:zware mishandeling van [slachtoffer] ;
meer subsidiair:poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] ;
meest subsidiair:mishandeling van [slachtoffer] met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde en dat verdachte voor het meer subsidiair ten laste gelegde kan worden veroordeeld, te weten een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] .
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde en heeft daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd.
Verdachte wist niet dat zijn buurman [slachtoffer] voor de deur stond. Hij opende de deur en maakte ondertussen een slaande beweging met de hamer, nog voordat hij kon zien dat het om zijn buurman ging. Hij had dus geen (vol) opzet om [slachtoffer] op zijn hoofd te raken. Ook was geen sprake van voorwaardelijk opzet. Verdachte heeft namelijk niet gericht op het hoofd dan wel de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het hoofd zou raken. Verdachte heeft een slaande beweging gemaakt om de persoon voor zijn deur af te schrikken en hoefde er niet vanuit te gaan dat deze persoon dermate dicht bij de deur stond, dat hij hem in het gezicht zou raken. Bovendien sloeg hij niet hard. Uit het dossier blijkt ook niet dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van het meest subsidiaire ten laste gelegde op het standpunt gesteld dat enkel de mishandeling kan worden bewezen, maar niet dat dit zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad.
3.3
Oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft op de zitting – voor zover hier relevant – het volgende verklaard.
Verdachte kreeg de afgelopen jaren vaak ongewild bezoekjes van zijn buurman. Hij zat daar niet op te wachten. Hij had ook al vaker tegen zijn buurman gezegd dat hij met rust gelaten wilde worden, maar zijn buurman bleef toch contact zoeken. Op 28 december 2021 zat verdachte te gamen en cannabis te roken toen er op de deur werd gebonsd. Verdachte kon via het kijkgaatje niet zien wie er voor de deur stond. Hij raakte in paniek en is naar zijn kamer gelopen. Onder zijn bed lag zijn gereedschapskist. Hieruit heeft hij een hamer gepakt. Verdachte heeft vervolgens de deur open gemaakt en ondertussen met die hamer een zwaaiende beweging gemaakt. Het bleek zijn buurman te zijn, die voorover gebogen tegen de deur aanstond en – mede daardoor – bij het openen van de deur met de hamer in het gezicht werd geraakt. Verdachte had niet de bedoeling hem te raken. Hij wilde enkel de persoon voor zijn deur afschrikken.
Uit de letselverklaring van de buurman blijkt dat hij zijn rechter jukboog heeft gebroken. Hij heeft in het ziekenhuis te horen gekregen dat medisch ingrijpen niet noodzakelijk was en dat de fractuur vanzelf zou genezen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zijn buurman, met een klauwhamer in het gezicht heeft geslagen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld welk strafbaar feit dit oplevert.
De rechtbank stelt vast dat verdachte geen opzet had op de dood van zijn buurman, maar ook dat niet kan worden bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet daarop had.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – is aanwezig als de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. Het is echter onvoldoende duidelijk hoe en met welke kracht verdachte zijn buurman heeft geslagen. Dat betekent dat de rechtbank niet kan vaststellen dat er een aanmerkelijke kans bestond dat zijn buurman als gevolg daarvan zou komen te overlijden.
De rechtbank zal verdachte ook vrijspreken van de zware mishandeling. Over het letsel van zijn buurman is namelijk weinig bekend en wat daarover bekend is, duidt erop dat het niet gaat om zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank vindt wel dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Verdachte heeft de deur geopend en, zonder te kijken, met een klauwhamer een zwaaiende beweging gemaakt richting het hoofd van de persoon achter de deur. Deze manier van handelen, roept de aanmerkelijke kans in het leven dat de persoon achter de deur met de hamer in het gezicht wordt geraakt, met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Zo had verdachte hem voor het leven kunnen verminken. Het kan gelet op de handelwijze van verdachte niet anders dan dat hij ook bewust deze kans heeft aanvaard. Voor contra-indicaties voor het aannemen van dit voorwaardelijk opzet is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde, namelijk de poging tot zware mishandeling.
3.4
Bewezenverklaring
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte
meer subsidiair:
op 28 december 2021 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- een hamer heeft gepakt, en
- vervolgens de deur van zijn woning heeft open gedaan, en
- vervolgens met voornoemde hamer die [slachtoffer] in het gezicht heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

4.Bewijs

Dit vonnis is een zogenaamd verkort vonnis. Als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld, zal de rechtbank de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring is gebaseerd, uitwerken

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest en een taakstraf van 180 uren wordt opgelegd. Daarbij heeft de officier van justitie oplegging gevorderd van de in het reclasseringsrapport van 20 maart 2022 geadviseerde bijzondere voorwaarden en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte zijn straf al heeft uitgezeten. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht een grotendeels voorwaardelijke straf op te leggen. De raadsvrouw heeft daarbij verzocht rekening te houden met het feit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
7.3
Oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zijn buurman met een hamer in het gezicht geslagen en daarbij het rechter jukbeen van zijn buurman gebroken. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij zijn buurman pijn en letsel heeft bezorgd. Verdachte heeft verklaard dat hij heeft gehandeld uit angst en dat hij op dat moment ook een beetje paranoïde was. Wat de reden ook was, het moge duidelijk zijn dat de deur open doen en vervolgens een zwaaiende beweging met een hamer maken heel gevaarlijk is en daarom niet kan.
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder vanwege een soortgelijk feit in aanraking is geweest met politie of justitie.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van de Pro Justitia rapportage van 17 maart 2022 van GZ-psycholoog drs. J. Yntema. Zij heeft geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een autismespectrumstoornis en een stoornis in het gebruik van cannabis. Over het algemeen kan worden gezegd dat verdachte vanuit zijn autismespectrumstoornis een verhoogde angst- en prikkelgevoeligheid heeft. Verdachte zat die avond te gamen en cannabis te roken en werd gestoord. Dit kan bij verdachte vanwege zijn autismespectrumstoornis voor veel frustratie hebben gezorgd. Het gebruik van cannabis kan daarnaast hebben gezorgd voor extra angstige en paranoïde gedachten. De autismespectrumstoornis van verdachte en zijn daaruit voorvloeiende ontoereikende coping, in combinatie met het cannabisgebruik en zijn achterdocht kan maken dat verdachte impulsief heeft gereageerd. De deskundige adviseert daarom om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt dit advies over en zal bij het bepalen van de strafmaat rekening houden met het feit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
De psycholoog heeft daarnaast geadviseerd om een (deels) voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden. Zij heeft hierover het volgende geschreven. De autismespectrumstoornis zorgt ervoor dat verdachte een beperkt vermogen heeft om situaties op een juiste manier in te schatten en problemen op een adequate wijze te oplossen. Daarnaast heeft hij een beperkt vermogen om zijn gedrag op een functionele manier te sturen. Dit resulteert in emotie gestuurd (gefrustreerd) gedrag. Verdachte is bovendien, door zijn autismespectrumstoornis, beperkt in staat tot reflecteren en redeneert voornamelijk vanuit een egocentrisch perspectief. Hierdoor kan hij ook moeilijk de gevolgen van zijn verslaving overzien. Door een behandeling zou verdachte risicosituaties beter kunnen leren herkennen, zijn emoties beter onder controle kunnen houden en gedragsalternatieven kunnen aanleren. Verdachte zou er ook baat bij hebben om abstinent van middelen te blijven. Aangezien verdachte het beste zal functioneren in een omgeving met structuur, is het tot slot van belang om te werken naar een woonsituatie in de vorm van begeleid wonen. De deskundige adviseert daarom om een ambulante behandeling te starten bij een forensisch dubbele diagnose kliniek, waar zowel aandacht kan worden besteed aan zijn autismespectrumstoornis als het problematische cannabisgebruik. Hierna zou het in gang zetten van begeleid wonen raadzaam zijn en kan worden gekeken naar een nuttige dagbesteding.
De rechtbank heeft ook het reclasseringsadvies van 20 maart 2022 gelezen. De reclassering ziet een aantal risico verhogende factoren. Verdachte heeft geen zinvolle, structurele dagbesteding. Hij is arbeidsongeschikt en ontvangt een Wajonguitkering. Verdachte vult zijn dagen met gamen en het roken van cannabis. De reclassering vindt het cannabisgebruik van verdachte zorgelijk. Dit lijkt in verband te staan met het ontbreken van een dagbesteding. De reclassering kan verdachte binnen een toezicht begeleiden naar een structurele dagbesteding. De reclassering vindt het daarnaast wenselijk om in te zetten op begeleiding of behandeling gericht op de autismespectrumstoornis, zodat verdachte meer inzicht krijgt in deze stoornis en hiermee om leert gaan in het dagelijkse leven. Tot slot vormt ook het feit dat het slachtoffer in hetzelfde pand woont, een risico verhogende factor. Kort gezegd, adviseert de reclassering de volgende bijzondere voorwaarden op te leggen: meldplicht, ambulante behandeling, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, meewerken aan middelencontrole en dagbesteding. De reclassering adviseert daarnaast de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden en het toezicht, omdat de kans op herhaling groot is, nu – zoals gezegd – het slachtoffer in hetzelfde pand woont.
Verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij tijdens zijn voorarrest is gestopt met het gebruiken van cannabis. Hij is daardoor dingen helderder gaan zien, maar hij vindt dat ook lastig. Hij heeft ter zitting erkend dat hij een cannabisverslaving heeft. Op het moment dat verdachte wordt voorgehouden dat het gebruik van cannabis die avond mogelijk kan hebben gezorgd voor extra angstige en paranoïde gedachten, verklaart verdachte dat dit inderdaad misschien wel het geval was en dat als hij geen cannabis had gerookt, hij de situatie misschien had kunnen relativeren.
De rechtbank vindt het, gelet op deze verklaring van verdachte en de genoemde rapportages, passend een deels voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen. De rechtbank vindt het namelijk goed dat verdachte erkent dat hij een cannabisverslaving heeft, maar vindt het ook belangrijk dat hij daar daadwerkelijk aan gaat werken. Dat geldt ook voor de dagbesteding. Verdachte heeft laten weten dat hij de meerwaarde van een (bij)baan inziet, maar hij lijkt moeite te hebben met het zetten van de nodige vervolgstappen. De op te leggen voorwaarden, waaronder de middelencontrole en dagbesteding, zijn erop gericht verdachte te helpen om de gewenste verandering in zijn leven te bereiken. Mocht verdachte niet of onvoldoende meewerken aan deze voorwaarden, dan loopt hij het risico een aanvullende straf te moeten ondergaan. Dit geldt als een stok achter de deur en zal hopelijk zorgen voor extra motivatie om mee te werken aan de voorwaarden.
Daarnaast legt de rechtbank verdachte een werkstraf op. De rechtbank hoopt dat dit verdachte zal stimuleren iets te gaan doen met zijn leven en daarmee de stap naar een (bij)baan te vergemakkelijken.
Alles afwegend, vindt de rechtbank een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest, en een werkstraf van 80 uren passend en geboden. De rechtbank zal ook de geadviseerde bijzondere voorwaarden en de dadelijke uitvoerbaarheid daarvan opleggen.

8.Vordering benadeelde partij

8.1
Vordering
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft € 10.000,- aan schade gevorderd. Dit heeft de benadeelde partij op het formulier allereerst onder affectieschade ingevuld en daarna onder materiële schade.
8.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat € 1.500,- kan worden toegewezen en de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
8.3
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat de bewindvoerder van verdachte niet is opgeroepen. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat geen sprake is van affectieschade en de materiële schade niet is onderbouwd.
8.4
Oordeel van de rechtbank
De opvatting dat verdachte niet zelfstandig kan procederen met betrekking tot een tegen hem ingestelde vordering van de benadeelde partij, maar dat hij moet worden vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder, vindt geen steun in het recht. De rechtbank verwerpt dan ook het primaire verweer van de verdediging.
De rechtbank vindt dat uit de vordering – in het licht van de inhoud van het dossier – voldoende blijkt wat de bedoeling van de benadeelde partij is geweest, namelijk het vorderen van € 10.000,- aan immateriële schade. De rechtbank zal de vordering dan ook zo interpreteren.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het slaan met de hamer rechtstreeks immateriële schade – bestaande uit lichamelijk letsel – heeft geleden. Uit het dossier blijkt immers dat daardoor zijn jukboog is gebroken. Door de uit het dossier gebleken omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, vindt de rechtbank een bedrag van € 1.000,- toewijsbaar. Het overige deel van de vordering zal niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het hiervoor het bewezen geachte is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op € 1.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 december 2021 tot aan de dag der algehele voldoening.

9.Beslag

De in beslag genomen hamer wordt onttrokken aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien het bewezen verklaarde is begaan met behulp van dit voorwerp en het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primaire en subsidiaire ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
meer subsidiair:poging tot zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
2 (twee) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd voor de duur van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde:
- zich meldt binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd bij GGZ Reclassering
Inforsa op het adres Vlaardingenlaan 5, 1059 GL te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
- zich laat behandelen door een zorgverlener, onder andere gespecialiseerd in problematiek op het gebied van autismespectrumstoornis, te bepalen door de reclassering. De behandeling start vanaf het moment dat de reclassering hem heeft aangemeld. De behandeling
duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de
behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
- indien tijdens het reclasseringstoezicht nodig blijkt dat een aanmelding bij begeleid wonen of maatschappelijke opvang geïndiceerd is, dat veroordeelde zijn medewerking daaraan verleent. Veroordeelde verblijft in dat geval in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
- mee werkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen.
De reclassering kan urineonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
- mee werkt aan het verkrijgen en behouden van een structurele dagbesteding.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het toezicht daarop
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
80 (tachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 (veertig) dagen.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [slachtoffer] , van een bedrag van 1.000 euro (zegge: duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 28 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering tot immateriële schade niet-ontvankelijk is.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel:
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] van een bedrag van € 1.000, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 28 december 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal kan hiervoor 20 dagen gijzeling worden opgelegd. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Verdachte is van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1 STK Hamer (G6136180).
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter,
mrs. J.M.R. Vastenburg en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Kanters, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 april 2022.