Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.wijlen [gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
1.De procedure
- de dagvaarding van 18 december 2014;
- de akte houdende in het geding brengen producties van 25 maart 2015 aan de zijde van [eiser] , met producties;
- de incidentele conclusie houdende een exceptie van onbevoegdheid van [gedaagde 1] , met producties;
- de conclusie van antwoord in het incident houdende exceptie van onbevoegdheid, met producties;
- het vonnis in incident van 29 juli 2015;
- de akte uitlating van 26 augustus 2015 aan de zijde van [gedaagde 1] , met producties;
- de antwoordakte in het incident houdende exceptie van onbevoegdheid van 23 september 2015 aan de zijde van [eiser] ;
- het vonnis in incident van 13 januari 2016;
- de incidentele conclusie tot voeging ex artikel 222 Rv, tevens houdende verzoek tot schorsing procedure ex artikel 38 sub b EEX-Vo. 1215/2012 aan de zijde van [gedaagde 1] , met producties;
- de conclusie van antwoord in het incident tot voeging tevens houdende verzoek tot schorsing;
- het vonnis in incidenten van 20 april 2016;
- de conclusie van antwoord van [gedaagde 1] , met producties;
- het tussenvonnis van 15 juni 2016, waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
- het proces-verbaal van de comparitie gehouden op 16 augustus 2016 met de daarin vermelde stukken, waaronder de akte in het geding brengen producties aan de zijde van [eiser] (met producties), de tweede incidentele conclusie houdende een exceptie van onbevoegdheid aan de zijde van [gedaagde 1] (met producties), de aantekeningen mondelinge behandeling aan de zijde van [gedaagde 1] en de spreekaantekeningen en notitie tweede exceptie aan de zijde van [eiser] ;
- het tussenvonnis in incident van 7 september 2016;
- de akte in het geding brengen Iers vonnis van 14 februari 2018 aan de zijde van [eiser] , met producties;
- de antwoordakte van 14 maart 2018 aan de zijde van [gedaagde 1] , met producties;
- de akte uitlaten producties tevens houdende akte in het geding brengen producties van 28 maart 2018 aan de zijde van [eiser] , met producties;
- de antwoordakte van 11 april 2018 aan de zijde van [gedaagde 1] ;
- de akte toelichting pleidooi van 16 mei 2018 aan de zijde van [gedaagde 1] ;
- de antwoordakte van 30 mei 2018 aan de zijde van [eiser] ;
- de rolbeslissing van 13 juni 2018, waarbij het verzoek tot pleidooi is afgewezen;
- het tussenvonnis in incident van 26 september 2018;
- de brief van 29 november 2018 van mr. Bos met het verzoek alsnog hoger beroep open te stellen van het tussenvonnis van 26 september 2018;
- de brief van 5 december 2018 namens [gedaagde 1] op het verzoek tot het alsnog openstellen van hoger beroep;
- het tussenvonnis in incident van 12 december 2018, waarbij is bepaald dat van het op 26 september 2018 gewezen tussenvonnis tussentijds hoger beroep zal kunnen worden ingesteld;
- het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 29 september 2020 gewezen in hoger beroep van het tussenvonnis van 7 september 2018 en 26 september 2018;
- het B-formulier van mr. Van den Bosch van 27 april 2021, waarbij hij heeft meegedeeld dat [gedaagde 1] in 2018 is overleden en dat hij niet over een volmacht beschikte om de nalatenschap van [gedaagde 1] in de procedure te vertegenwoordigen;
- het B-formulier van mr. Van den Bosch namens [gedaagde 2] van 27 april 2021, betreffende de voortzetting van de procedure;
- de conclusie van antwoord, tevens houdende conclusie van eis in reconventie van [gedaagde 2] , met producties;
- het tussenvonnis van 13 oktober 2021, waarbij is bepaald dat een mondelinge behandeling zal plaatsvinden;
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling gehouden op 3 februari 2022, met de daarin genoemde stukken.
2.Inleiding
3.De feiten in conventie en in reconventie
4.Het geschil
in conventie
5.De beoordeling
gevolgen overlijden [gedaagde 1] en [eiser] voor de procedure
- EUR 3.858.411,-, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 5 februari 1999, het schadebedrag waartoe Carigna is veroordeeld bij het vonnis van 12 mei 2010;
- EUR 23.942,80, de in het vonnis van 12 mei 2010 ten laste van Carigna vastgestelde kosten;
- EUR 24.010,71 aan griffierechten, dagvaardingskosten, salaris van de gemachtigde en de kosten van een deskundige;
- EUR 220.777, 28 (inclusief BTW) ter zake van door [eiser] gemaakte kosten voor het innen van zijn vordering. Deze bestaan volgens [eiser] uit correspondentie met Carigna, haar bestuurders en haar advocaten, de faillissementsaanvraag in Curaçao, het onderzoek door Hoffmann Bedrijfsrecherche om [gedaagden] te traceren, de kosten van een door [eiser] gestarte procedure tot een voorlopig getuigenverhoor, de kosten van de dagvaarding van [gedaagden] voor het voorlopig getuigenverhoor, de kosten van de tolk, de kosten voor het dagvaarden van de overige getuigen (die volgens [eiser] als gevolg van dreigementen van [gedaagden] niet vrijwillig durfden te verschijnen) en, de kosten van een detectivebureau om getuigen op te sporen.