ECLI:NL:RBAMS:2022:2577

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 april 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
13/751236-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en recht op eerlijk proces

Op 21 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Regional Court in Gliwice, Polen. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 25 januari 2022. De opgeëiste persoon, geboren in 1987 in Polen, werd bijgestaan door zijn raadsman en een tolk tijdens de openbare zitting op 13 april 2022. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, zijn geclassificeerd als deelneming aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen.

De raadsman voerde aan dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt op schending van zijn recht op een menswaardige behandeling, zoals gewaarborgd in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de EU, vanwege zijn medische toestand (multiple sclerose) en de vermeende slechte detentieomstandigheden in Polen. De officier van justitie betwistte deze claims en stelde dat er geen bewijs was voor een algemeen gevaar op schending van de rechten van gedetineerden in Polen.

De rechtbank oordeelde dat de ziekte van de opgeëiste persoon geen beletsel vormt voor de overlevering, aangezien er geen objectieve gegevens zijn die een reëel gevaar aantonen. Daarnaast werd vastgesteld dat er geen individueel gevaar is voor schending van het recht op een eerlijk proces, ondanks eerdere vaststellingen van gebreken in de Poolse rechtsorde. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en dat er geen weigeringsgronden waren, waardoor de overlevering werd toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751236-21
RK nummer: 22/451
Datum uitspraak: 21 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 januari 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 februari 2021 door de
Regional Court in Gliwice(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1987,
woonadres: [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 april 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. van den Boogert, advocaat te Rotterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel van de
Regional Court in Gliwice(Polen) van 4 augustus 2020 (IV K 198/18).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Pools recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 5, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Artikel 11 OLW

5.1
Artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De raadsman heeft gesteld dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn in artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de EU (het Handvest) gewaarborgde grondrecht zal worden geschonden. De opgeëiste persoon lijdt aan multiple sclerose (MS) en heeft behandeling en zorg nodig. In Poolse gevangenissen kan hij de noodzakelijke medische zorg niet krijgen. Dit blijkt uit de omstandigheid dat de opgeëiste persoon eerder is veroordeeld in Polen, waarna de tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde gevangenisstraf is geschorst omdat de benodigde zorg hem in de gevangenis niet geboden kan worden. Om die reden heeft de raadsman de rechtbank verzocht geen gevolg te geven aan het EAB.
De officier van justitie heeft betoogd dat de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar loopt op schending van zijn in artikel 4 van het Handvest gewaarborgde grondrecht. De stelling dat er geen adequate zorg beschikbaar is in Poolse gevangenissen is niet onderbouwd. Bovendien blijkt uit de stelling dat een eerdere aan de opgeëiste persoon opgelegde gevangenisstraf niet (verder) ten uitvoer is gelegd vanwege zijn ziekte juist dat de Poolse autoriteiten rekening (zullen) houden met zijn gezondheidssituatie. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de overlevering toe te staan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De ziekte van de opgeëiste persoon vormt geen beletsel om de overlevering toe te staan. De raadsman heeft geen objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens naar voren gebracht waaruit volgt dat er in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling doordat gedetineerden in Polen niet de benodigde medische zorg krijgen. De rechtbank beschikt ook ambtshalve niet over dergelijke gegevens. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om aan het EAB geen gevolg te geven en verwerpt het verweer van de raadsman.
5.2
Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [1]
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed zullen hebben op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van dat grondrecht. [2]

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court in Gliwice(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en G.M. Beunk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 21 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, r.o. 5.1.
2.Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1793, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (