ECLI:NL:RBAMS:2022:2581

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
13/751824-21 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot Hongaarse strafzaak

Op 26 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Balassagyarmat Regional Court in Hongarije. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, geboren in Hongarije in 1982, was aanwezig bij de zitting, waar hij werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. R.W. van Zanden, en een tolk. De rechtbank constateerde dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, wat betekende dat er geen grondslag meer was voor gevangenneming.

De rechtbank onderzocht de identiteit van de opgeëiste persoon en bevestigde dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft. Het EAB was uitgevaardigd op 3 maart 2020 en betrof de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van anderhalf jaar, opgelegd bij een vonnis van 4 mei 2011. De raadsvrouw voerde aan dat er een verzetgarantie was verstrekt voor de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf, maar de rechtbank oordeelde dat deze garantie niet van toepassing was op de beslissing tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf.

De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank besloot de overlevering toe te staan, waarbij werd opgemerkt dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij het proces dat leidde tot het vonnis van 4 mei 2011. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er werd geen gewoon rechtsmiddel tegen deze uitspraak open gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751824-21 (EAB II)
RK nummer: 21/4459
Datum uitspraak: 26 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 11 augustus 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 3 maart 2020 door de
Balassagyarmat Regional Court, Penitentiary Unit(Hongarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Hongarije) op [geboortedag] 1982,
verblijvende te: [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 april 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. R.W. van Zanden, advocaat te Hoofddorp, en door een tolk in de Hongaarse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de termijn van 90 dagen waarbinnen de rechtbank ex artikel 22 OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, reeds is verstreken. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag meer bestaat voor gevangenneming.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de
Municipal Court of Salgótarján(Hongarije) van 4 mei 2011 (No. B.8/2011/5).
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon nog geheel te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon bij het vonnis van 4 mei 2011 is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf. De tenuitvoerlegging van deze voorwaardelijke gevangenisstraf is bevolen bij het vonnis van 16 oktober 2014, dat ten grondslag ligt aan EAB I. Het is aannemelijk dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf is bevolen omdat de opgeëiste persoon een nieuw strafbaar feit zou hebben gepleegd, namelijk het feit waarvoor de overlevering is verzocht in EAB I. Ten aanzien van het vonnis dat ten grondslag ligt aan EAB I is echter een verzetgarantie verstrekt. Het is niet duidelijk of deze verzetgarantie zich ook uitstrekt over de beslissing tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, terwijl dit EAB (EAB II) strekt tot executie van die straf. De raadsvrouw heeft de rechtbank daarom primair verzocht de overlevering te weigeren. Subsidiair heeft zij de rechtbank verzocht de uitvaardigende justitiële autoriteit om nadere informatie te vragen over de reden dat de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf is bevolen en over de reikwijdte van de verzetgarantie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden toegestaan. Artikel 12 OLW strekt zich uit over het vonnis waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd, niet over de latere beslissing tot tenuitvoerlegging daarvan. De opgeëiste persoon is in persoon aanwezig geweest bij het proces dat tot het vonnis van 4 mei 2011 heeft geleid.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Beslissingen tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf, voor zover deze de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf niet wijzigen, vallen niet onder de reikwijdte van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ [1] en dus ook niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. Om die reden hoeft de rechtbank niet te beoordelen of de verzetgarantie, die is verstrekt voor het vonnis van 16 oktober 2014 (dat ten grondslag ligt aan EAB I), zich ook uitstrekt over de beslissing tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Nu de opgeëiste persoon in persoon aanwezig is geweest bij het proces dat heeft geleid tot het vonnis van 4 mei 2011, is de weigeringsgrond zoals bedoeld in artikel 12 OLW niet van toepassing. De rechtbank verwerpt daarom het primaire verweer van de raadsvrouw. De rechtbank verwerpt ook het subsidiaire verzoek om aanhouding, nu uit het voorgaande volgt dat er geen aanleiding is om nadere vragen te stellen over de verzetgarantie.

5.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 311 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Balassagyarmat Regional Court, Penitentiary Unit(Hongarije) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J.P.W. Helmonds en G.M. Beunk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.HvJEU 22 december 2017, C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026