Op 26 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Balassagyarmat Regional Court in Hongarije. De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, geboren in Hongarije in 1982, was aanwezig bij de zitting, waar hij werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. R.W. van Zanden, en een tolk. De rechtbank constateerde dat de termijn van 90 dagen voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, wat betekende dat er geen grondslag meer was voor gevangenneming.
De rechtbank onderzocht de identiteit van de opgeëiste persoon en bevestigde dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft. Het EAB was uitgevaardigd op 3 maart 2020 en betrof de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van anderhalf jaar, opgelegd bij een vonnis van 4 mei 2011. De raadsvrouw voerde aan dat er een verzetgarantie was verstrekt voor de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf, maar de rechtbank oordeelde dat deze garantie niet van toepassing was op de beslissing tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf.
De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank besloot de overlevering toe te staan, waarbij werd opgemerkt dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij het proces dat leidde tot het vonnis van 4 mei 2011. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er werd geen gewoon rechtsmiddel tegen deze uitspraak open gesteld.