ECLI:NL:RBAMS:2022:2606

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
13.223550.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in jeugdstrafzaak wegens gebrek aan bewijs van opzet en medeplichtigheid bij diefstal met geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 mei 2022 uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld en medeplichtigheid aan deze diefstal. De tenlastelegging betrof een incident dat plaatsvond op 18 augustus 2021 in Diemen, waarbij de verdachte en twee medeverdachten betrokken waren bij de diefstal van een telefoon van een slachtoffer. Tijdens de zitting op 3 mei 2022 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. I. Barendregt, en de verdediging van de verdachte, vertegenwoordigd door mr. R.A. Dayala, gehoord. De rechtbank heeft ook getuigenverklaringen van de Raad voor de Kinderbescherming en de moeder van de verdachte in overweging genomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte opzet had op de diefstal of dat hij medeplichtig was aan het delict. De verklaringen van de verdachte en de medeverdachten waren tegenstrijdig, en de rechtbank kon niet vaststellen dat er een gezamenlijk plan was om de telefoon te stelen. De rechtbank oordeelde dat de enkele aanwezigheid van de verdachte in de nabijheid van het delict niet voldoende was om te spreken van medeplegen of medeplichtigheid. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.

De uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken, vooral in jeugdstrafrecht, waar de rechten van de verdachte extra bescherming verdienen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde niet bewezen kon worden, wat leidde tot de vrijspraak van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.223550.21
Datum uitspraak: 17 mei 2022
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
wonende op het adres [adres]

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 mei 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. I. Barendregt en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.A. Dayala, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en door de moeder van verdachte naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
op 18 augustus 2021 te Diemen diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld in vereniging van een telefoon toebehorende aan [slachtoffer] , subsidiair de medeplichtigheid aan deze diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld in vereniging.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De officier van justitieheeft geconcludeerd dat het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. De verklaring van verdachte dat hij geen vuurwapen heeft afgegeven aan één van de medeverdachten staat tegenover de verklaring van de twee medeverdachten en de verklaring van aangever [naam 2] . De officier van justitie acht daarom bewezen dat verdachte het vuurwapen heeft overgegeven aan de medeverdachte en dat hij daarmee heeft meegeholpen aan de vlucht. Verdachte kan daarom als medeplichtige worden aangemerkt.
De raadsman van verdachteheeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
De rechtbankoverweegt als volgt.
Aangeefster [slachtoffer] heeft aangifte gedaan van een diefstal van haar telefoon op 18 augustus 2021. Zij was onderweg naar huis toen zij onder de fietstunnel drie jongens zag staan. Zij werd door één van deze jongens aangesproken. Deze jongen vroeg haar of hij haar telefoon mocht lenen om zijn moeder te bellen. Toen aangeefster de telefoon aan hem afgaf, kwam er ook een andere jongen bijstaan die een telefoonnummer doorgaf. De derde jongen bleef op afstand staan. Vervolgens renden de jongens met haar telefoon weg.
Op basis van de signalementen en verklaringen in het dossier gaat de rechtbank er vanuit dat medeverdachte [medeverdachte 1] degene is geweest die de telefoon van aangeefster vroeg en hiermee is weggerend en dat medeverdachte [medeverdachte 2] degene is geweest die het telefoonnummer doorgaf. Verdachte zou degene zijn die op een afstand stond.
Nadat de telefoon van aangeefster was weggenomen, is zij teruggelopen naar het huis van haar vrienden en heeft hen verteld wat er is gebeurd. Twee van haar vrienden zijn vervolgens gaan zoeken naar de jongens die de telefoon van aangeefster zouden hebben weggenomen, op basis van het signalement dat aangeefster zojuist had doorgegeven.
Op het Willem Dudokhof zagen deze vrienden (aangevers [naam 4] en [naam 2] ) drie personen die voldeden aan het door aangeefster opgegeven signalement. Zij zijn deze personen gaan volgen. Toen deze personen opmerkten dat aangevers hen volgden, richtte één van deze jongens, NN2, een vuurwapen op de aangevers. Hierbij werd onder andere geroepen: ‘ik ga schieten, opkankeren’ en ‘ik ga je blazen’. Uit de verklaring van aangever [naam 2] blijkt dat het vuurwapen mogelijk door één van de andere verdachten aan NN2 zou zijn gegeven.
Op basis van de opgegeven signalementen en de verklaringen in het dossier gaat de rechtbank ervanuit dat medeverdachte [medeverdachte 1] NN2 is en dus degene is geweest die heeft gedreigd met het vuurwapen.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet wist dat medeverdachte [medeverdachte 1] de telefoon wilde wegnemen. Er was volgens hem van tevoren geen plan gemaakt. Tevens heeft verdachte verklaard dat hij na het wegnemen van de telefoon nog heeft gezegd dat medeverdachte [medeverdachte 1] de telefoon moest teruggegeven. Ook heeft verdachte verklaard dat hij het vuurwapen niet aan de medeverdachte heeft gegeven, en ook niet in handen heeft gehad.
De eerste vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte opzet heeft gehad op de diefstal van de telefoon, ofwel had verdachte wetenschap dat de telefoon zou worden weggenomen.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij die dag samen met de medeverdachten aan het chillen was, maar dat niet is gesproken over het wegnemen van een telefoon. De rechtbank is van oordeel dat hoewel de situatie te denken geeft, het dossier onvoldoende bewijs bevat om deze lezing van verdachte te ontkrachten. Uit het dossier blijkt immers niet dat sprake was van een gezamenlijk plan om de telefoon weg te nemen. Daarom kan het vereiste opzet op het gronddelict niet bewezen worden verklaard en dient verdachte te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat zelfs als verdachte wetenschap had gehad van het plan om de telefoon te stelen, niet is gebleken dat zijn bijdrage van voldoende gewicht is geweest om te spreken van medeplegen of medeplichtigheid.
Toen de telefoon van aangeefster [slachtoffer] werd weggenomen stond verdachte op een afstand. De enkele aanwezigheid van verdachte in de nabijheid van het wegnemen van de telefoon is onvoldoende om te spreken van een nauwe en bewuste samenwerking of van behulpzaamheid van verdachte bij het feit.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het verdachte zou zijn geweest die het vuurwapen aan medeverdachte [medeverdachte 1] zou hebben gegeven.
Uit het dossier blijkt dat aangever [naam 2] heeft verklaard dat NN2, medeverdachte [medeverdachte 1] , het vuurwapen mogelijk van iemand kreeg. Hij weet dit niet zeker en hij weet ook niet van wie hij dit vuurwapen zou hebben gekregen. Daarnaast heeft medeverdachte [medeverdachte 1] verklaard dat één van zijn vrienden zei dat hij het vuurwapen uit de tas van die vriend moest halen. De enige die heeft verklaard dat verdachte het vuurwapen aan [medeverdachte 1] zou hebben gegeven is medeverdachte [medeverdachte 2] . Verdachte heeft dit echter telkens ontkend.
Gelet hierop is niet overtuigend vast komen te staan dat verdachte het vuurwapen aan medeverdachte [medeverdachte 1] heeft gegeven. Nu dit geven van het vuurwapen de enige handeling van verdachte zou zijn die zou leiden tot medeplegen of medeplichtigheid, dient verdachte ook op deze grond te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit.
De rechtbank acht het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.P.E. Has, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. K. Oldekamp-Bakker en A.G.P. van der Baan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Scherphof, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 mei 2022.