ECLI:NL:RBAMS:2022:3036

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
13-729055-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot beëindiging van strafzaak op grond van artikel 29f Sv

In deze beschikking van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 24 mei 2022, is het verzoek van de verdachte om de strafzaak te beëindigen op grond van artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering (Sv) toegewezen. De verdachte, geboren in 1984, was eerder op verdenking van mensenhandel aangehouden en heeft een lange periode van onzekerheid doorgemaakt zonder dat er verdere vervolging heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte sinds december 2016 geen informatie meer heeft ontvangen over de voortgang van de zaak, en dat er geen activiteiten meer zijn verricht door het Openbaar Ministerie. De officier van justitie heeft zich verzet tegen het verzoek, maar de rechtbank oordeelt dat de langdurige inactiviteit van het Openbaar Ministerie voldoende grond vormt om de zaak te beëindigen. De rechtbank benadrukt dat het belang van de verdachte bij beëindiging van de onzekere situatie zwaarder weegt dan het belang van het Openbaar Ministerie om de vervolging voort te zetten. De beslissing om de zaak te beëindigen is genomen in een besloten raadkamer, waarbij de rechters de situatie van de verdachte en de lange periode van stilstand in de zaak in overweging hebben genomen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/729055-13
RK: 22/1238
Beschikking op het verzoekschrift ex artikel 29f van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
woonplaats kiezend op het adres van zijn raadsvrouw, mr. A. Petrescu,
Kingsfordweg 151 te (1043 GR) Amsterdam (Postbus 71917, 1008 EC Amsterdam),
verdachte.

Het procesverloop

Het verzoekschrift is op 7 maart 2022 ter griffie van deze rechtbank ontvangen.
De rechtbank heeft op 10 mei 2022 namens verdachte zijn gemachtigd raadsvrouw en de officier van justitie in besloten raadkamer gehoord.

Inhoud van het verzoekschrift

Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank zal verklaren dat de zaak is geëindigd.
De raadsvrouw van verdachte heeft hiertoe - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
Verdachte is op 21 januari 2014 op verdenking van mensenhandel aangehouden. Hij heeft tot 26 maart 2014 in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht alvorens het Gerechtshof te Amsterdam de voorlopige hechtenis bij gebrek aan ernstige bezwaren heeft opgeheven en verdachte in vrijheid is gesteld.
Op enig moment is er een verdenking ontstaan ex artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Op 3 februari 2016 is er op vordering van het Openbaar Ministerie in [geboorteland] beslag gelegd op de onroerende zaken welke eigendom zijn van de ouders van verzoeker. Op enig moment is de strafzaak tegen verdachte voor wat betreft de verdenking van mensenhandel geseponeerd bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Op 13 oktober 2017 heeft de raadsvrouw de zaak overgenomen en zich gesteld bij zowel de rechtbank als het Openbaar Ministerie. Op 9 mei 2019 heeft de verdediging het Openbaar Ministerie verzocht te berichten aangaande de status van de zaak. Op 4 juli 2019 heeft een parketsecretaris gereageerd met de mededeling:
“spoedig zal worden gedagvaard voor (gewoon te) witwassen. De zaak ligt al enige tijd stil en dat betreur ik. Ik zal mijn best doen om een zittingsdatum te plannen in het najaar.”
Tot op dit moment echter - ruim twee jaar en negen maanden sinds de laatste berichtgeving vanuit het Openbaar Ministerie en ruim acht jaar sinds de aanhouding van verdachte - is er geen (verdere) vervolging in deze strafzaak. Verdachte is van mening dat deze voor hem zeer onzekere situatie tot een einde dient te komen.
Verdachte is voorts van mening dat deze voor diens familie (ouders) zeer onzekere situatie eveneens tot een einde dient te komen. Voor zover bekend zijn de ouders van verdachte nimmer als verdachte aangemerkt. Het Openbaar Ministerie heeft sinds 3 februari 2016, de dag waarop het beslag is gelegd op de eigendommen van de ouders van verzoeker, ruim zes jaar de tijd gehad om een vervolging in te stellen maar heeft zulks tot op heden niet gedaan.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft verklaard zich te verzetten tegen toewijzing van het verzoek. De verdenking ter zake van mensenhandel is komen te vervallen, maar er ligt nog wel een verdenking van witwassen. Het betreft een concrete verdenking van een ernstig strafbaar feit. Bij de afdoening van de zaak kan het tijdsverloop in de strafoplegging worden meegewogen. De officier van justitie stelt voor, bij wijze van tussenroute, de behandeling van het verzoekschrift voor een termijn van twee maanden aan te houden om het Openbaar Ministerie in de gelegenheid te stellen de zaak ter terechtzitting aan te brengen. Dat de zaak zo lang is blijven liggen, wijt de officier van justitie aan personeelswisselingen en het niet goed overdragen van de zaak.

De beoordeling

Artikel 29f lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) houdt kort gezegd in dat als de vervolging niet wordt voortgezet, de rechtbank op het verzoek van de verdachte kan verklaren dat de zaak geëindigd is. Deze bepaling biedt een voorziening voor de gevallen waarin de verdachte in onzekerheid verkeert over de door het Openbaar Ministerie te ondernemen stappen. Naast de bescherming tegen de onzekerheid of aan zijn zaak (verder) gevolg zal worden gegeven, biedt artikel 29f Sv de verdachte bescherming tegen een onredelijk oponthoud in de afhandeling van de strafzaak.
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Verzoeker is op 21 januari 2014 op verdenking van mensenhandel aangehouden en in verzekering gesteld. Vervolgens heeft verzoeker tot 26 maart 2014 in voorlopige hechtenis doorgebracht, welke voorlopige hechtenis is opgeheven bij gebrek aan ernstige bezwaren. Op 3 februari 2016 is er beslag gelegd op onroerend goed in [geboorteland] van de ouders van verzoeker vanwege de verdenking van witwassen.
Op 13 oktober 2017 heeft de huidige raadsvrouw van verzoeker de verdediging overgenomen en zich namens verzoeker gesteld. Op 9 mei 2019, met rappel op 2 juli 2019, heeft de raadsvrouw verzocht haar te informeren onder meer over de status van de zaak. Op 4 juli 2019 heeft de parketsecretaris aan de raadsvrouw laten weten dat verzoeker spoedig zal worden gedagvaard voor (gewoonte)witwassen. Er wordt erkend dat de zaak al enige tijd stil ligt, maar het is de bedoeling een zittingsdatum in het najaar -de rechtbank begrijpt: in het najaar van 2019- te plannen.
Het door het Openbaar Ministerie verstrekte proces-verbaal relaas van de zaak ten behoeve van de beoordeling van het verzoekschrift, dateert van 12 december 2016. Niet is gebleken, noch is door het Openbaar Ministerie gesteld, dat nadien enige onderzoekshandeling is verricht. De rechtbank gaat er op grond van de haar verstrekte stukken vanuit dat er na 12 december 2016 geen activiteiten meer in deze zaak hebben plaatsgevonden. Na de mededeling van de parketsecretaris van 4 juli 2019 - in reactie op een bericht namens verdachte - dat het de bedoeling is dat verdachte voor een terechtzitting in het najaar van 2019 zal worden gedagvaard heeft verdachte niets meer van het Openbaar Ministerie vernomen. Er is thans nog geen dagvaarding of zittingsdatum.
Grond voor het geven van een verklaring dat de zaak is geëindigd kan de rechter onder meer vinden in de omstandigheid dat niet of nauwelijks (meer) activiteiten worden verricht in het strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachte en het daarnaast redelijkerwijs niet valt te verwachten dat het Openbaar Ministerie tegen de verdachte strafvervolging zal instellen of voortzetten (ECLI:NL:HR:2019:1472). Een verzoek om een zaak geëindigd te verklaren dient terughoudend te worden getoetst vanwege de verstrekkende gevolgen ingeval van een toewijzing. Het is aan het Openbaar Ministerie om aannemelijk te maken dat alsnog verdere vervolging zal plaatsvinden.
De rechtbank stelt vast dat sinds december 2016 er geen activiteiten meer in de zaak hebben plaatsgevonden. De zaak ligt dus al vijfeneenhalf jaar stil zonder legitieme verklaring. Niet is gesteld of gebleken dat er in de aard of omvang van de zaak een reden ligt voor het lange tijdsverloop. De officier van justitie heeft in raadkamer niet aannemelijk gemaakt dat op korte termijn de vervolging zal worden voortgezet, maar slechts verzocht de behandeling voor twee maanden aan te houden om daartoe alsnog in de gelegenheid te worden gesteld.
De rechtbank gaat niet mee in het verzoek van de officier van justitie om de zaak aan te houden teneinde alsnog de vervolging voort te zetten. Als aan de officier van justitie in een zaak als de onderhavige na een dusdanig lange periode van inactiviteit tijdens de raadkamerprocedure in het kader van een verklaring dat de zaak is geëindigd alsnog de mogelijkheid zou worden geboden om de vervolging voort te zetten, zou artikel 29f Sv enkel op papier nog een wapen tegen nodeloze vertraging in onderzoek en vervolging zijn.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde langdurige inactiviteit van het Openbaar Ministerie voldoende grond vormt om de zaak geëindigd te verklaren. Het belang van voorzetting van de strafvervolging door het Openbaar Ministerie weegt niet op tegen het belang van verdachte bij het bij het beëindigen van een onzekere situatie, die inmiddels al vele jaren voortduurt.
Het verzoek om te verklaren dat de zaak is geëindigd zal dan ook worden toegewezen.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek toe en verklaart dat de zaak is geëindigd.
Deze beslissing is op 24 mei 2022 in raadkamer gegeven door
mr. M.A.E. Somsen, voorzitter,
mr. R.M. Troost en mr. E. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier.
Tegen deze beslissing staat voor verdachte geen rechtsmiddel open.