Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het onderzoek ter terechtzitting
mr. M.E. Woudman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.M.F.R. Ketwaru, naar voren hebben gebracht.
Rechtbank Amsterdam
Op 25 maart 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van seksueel corrumperen van jeugdigen, zoals bedoeld in artikel 248d van het Wetboek van Strafrecht. De zaak kwam ter terechtzitting op 11 maart 2022, waar de officier van justitie, mr. M.E. Woudman, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1980 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van het aanzetten van jonge meisjes tot het getuige zijn van seksuele handelingen in de periode van 1 januari 2021 tot en met 22 november 2021. De tenlastelegging omvatte verschillende incidenten waarbij de verdachte meisjes van 11 tot 14 jaar benaderde met seksuele voorstellen en opmerkingen.
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat de tenlastelegging niet bewezen kon worden. Voor een veroordeling op basis van artikel 248d Sr is vereist dat de verdachte opzettelijk met ontuchtig oogmerk een minderjarige heeft bewogen getuige te zijn van seksuele handelingen. De rechtbank oordeelde dat de uitlatingen van de verdachte, hoe verwerpelijk ook, niet voldoende bewijs opleverden dat hij de meisjes daadwerkelijk heeft bewogen getuige te zijn van seksuele handelingen. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat de meisjes daadwerkelijk de leeftijd van zestien jaar nog niet hadden bereikt, wat een vereiste is voor de toepassing van artikel 248d Sr.
Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle tenlastegelegde feiten, maar merkte op dat de gedragingen van de verdachte wel schennis van de eerbaarheid opleverden, zoals bedoeld in artikel 239 Sr. De rechtbank benadrukte dat de tenlastelegging specifiek gericht was op artikel 248d Sr, en dat een veroordeling op basis van artikel 239 Sr niet mogelijk was zonder de grondslag van de tenlastelegging te verlaten. De uitspraak werd gedaan door mr. Ch.A. van Dijk, voorzitter, en mrs. O.P.M. Fruytier en A.R.P.J. Davids, rechters, in aanwezigheid van griffier R. Rog.